26
Het kleine kraantje doet liet vat
Een edel vocht ontlasten
Welks paarlend goud en bloemengeur
Een ieder zou vergasten
l)e Keurvorst slurpt het, teugsgcwijs,
Met innig welbehagen;
Twee glaasjes drinkt hij 's andrendaags
En acht na zeven dagen
Thans echter telt die niemand meer
Hij is zijn kwaal te boven;
En onvermoeid is nu de Yorst
Den ouden man te loven
Hij noemt hem steeds »zijn beste vriend"
En »levensredder" beiden
En wil van hem, noch van zijn drank
Zich nu of immer scheiden.
Genietend zaten zij eens saam
Weer vreedzaam bij hun glaasje,
En smullend prees men d' ed'len druif
Vooral liet oude baasje
Toen zei de Vorst: »gij moest aan mij
»Uw wijnberg maar verkoopen
Den grond, die levensbalsem biedt.
»Dien wil ik Doctor doopen!"