Dus was het, door niets in zijn voortgang gestoord
Al dra aan »de Sluizen" verschenen
Hier streek men de vleugels en sprong men van boord;
En wonderhet schip was verdwenen
En evenzoo weg was het scheepsvolk aan wal
Geen mensch kon het tooverstuk vatten
In plaats der matroosjes ontstond er een tal
Yan flinke, scherpturende katten.
Een poesje, terwijl het ter havenzij was,
Scheen iets aan het water te onttrekken,
Het bracht dat naar boven en smeet het in 't gras
En ging het met aarde bedekken
Doch een der getuigen had duid'lijk gemerkt:
Een notendop had het verborgen
Met spelden voor masten, als scheepje bewerkt;
En dit was het voorwerp dier zorgen.
Nu snelde de kattendrom midden op straat;
Een beker verscheen op zijn wenken
Uit zilver vervaardigd, gevuld en in staat
Om allen behoorlijk te drenken.
Zijn inhoud was wijn en men proefde terstond,
Hij smaaktedat kon men bemerken
En vroolijk nu schaarden zich allen in 't rond
Daar wijntje niet nableef te werken.