27
De klok slaat zeven en bij 't slaan
Hangt elk zijn juk omhaakt het aan
Heft de emmers op, is elk gereed,
Alsof 't een troep soldaten deed.
Een ketting is hetschoon en lang
En voorwaarts gaat het hij den zang:
»De sultan is een pover man
Gewishad hij een kijkje er van
In Cotillon en wulpsche dans,
Ontbreken dames zulk een glans.
Doch aan de hei spat hij uiteen,
En gaan de meesten nu alleen
Een stapt er hier, een ander daar,
Ginds loopt ook nog een enkel paar;
Nu deze in huis en die in 't stal
Gij staat alleen en dat is al
Uit het bitmarsch.
P. K. DROSSAART.