OP EEN BRUILOFT.
De groene krans hing met de kroon
En bloemenkeur belaan,
Daar kwam de rijke schout zijn zoon
En ving de bruidsdans aan.
Daar vloog hij met zijn schoone heen,
Een ieder zag naar haar;
Bij de and're deernen was er geen
Die half zoo mooi maar waar.
Zij danste vlug gelijk een ree;
Zij was zoo fier en groot;
Zoo blank als sneeuw is was ze mee
En als een roos zoo rood.
Hare oogen bruinhet, haar zoo zwart
Haar tanden als ivoor
Men keek en keek zich schier verward
In zulk een zonnegloor.