29
Toch stond er een, als waar hij krank,
Als dood zoo bleek en stom
Hij leunde treurig op een bank
En zag niet op noch om.
Geen mensch hier had hem iets misdaan
Geen mensch hem ooit gezien
Hij stond en kon den heeten traan
Onmoog'lijk weerstand bien.
En wat hem deerde wist geen een
Hij zei niet wat hij dacht:
Hij sloop naar huis in droef geween
En weende heel den nacht.
Uit het Ditmarsch.
P. K. DROSSAART.