15
«Zegwat scheelt u zeide eens de jongere
vriend tot hem. Sedert eenige weken vind ik u
zoo veranderd en zoo zwaarmoedig gestemdof
schoon ik meende dat gij alle reden hadt om met
uw lot tevreden te zijn. Uw vurigste wensch toch
is vervuld het vaderland bevrijdKörner gewro
ken, de vijand verslagen."
»En toch lijd ik onuitsprekelijk" zuchte Friesen
half in gedachten. «Waarom trof mij de kogel
niet die Theodoor wegnam Ik benijdt het lot van
mijn gevallen vriend."
»Gij ijlt, gij zijt ziek."
«Ziek? waanzinnig, dat is het ware woord, een
dergelijke liefde is waanzin, ja meer nog dan dat--
het is een misdaad."
»Wat," vroeg Bietenhoff verrast. «gij bemint....
»De vrouw van een ander, van mijn vriend
mijn edelen beschermerriep Friesen half in
vertwijfeling uit.
Een diepe stilte volgde, die door geen van beiden
werd afgebroken.
»Nu weet gij allesvoegde Friesen er na een
pijnlijke stilte bij. »De dood alleen kan een einde
aan mijn lijden makenmij redden voor mij-
zelve."
«Neen neengij moogt niet stervenhernam
Bietingholf diep bewogen.
«Tot nog toe zijn al mijne voorgevoelens be
waarheid gewordenging Friesen op rustigen
toon voort. «Ik heb lang genoeg geleefd om het
schoonste en heerlijkste ideaal te mogen aan
schouwen: de vrijheid van mijn vaderland, de
geestdrift van mijn volk do zegepraal der recht
vaardige zaak. Was het mij niet vergund de
edelste der mannen wapenbroeder en vriend te
noemen, in de volmaakste der vrouwen het beeld
te aanbidden der opnieuw ontwaakte vrijheid