VADERHUIS.
Daar staat een post zoo eenzaam op de heide
En wandelt in den maanschijn op en neer.
Hij is met God en met zijn blank geweer
En zijn gedachten moederziel alleen.
De heide ligt zoo rustig en zoo bruin
En ver, zoo ver het krachtigste oog maar reikt,
Als liep daar ginds aan 't alleruiterste eind
De grond en dauw en Hemel gansch ineen,
Tot aan de grauwe kim en voor zijn voeten
Gelijk en effen als het stille meer.
Daar staat hij als een schoorpaal voor den Hemel
De maanschijn glinstert op zijn bajonet
Hij laat zijn oogen weiden langs de hei,
De heuv'len over, langs die geele streep,
En ver daarover heen in nacht en duister;
En verder nog strekt zijn gedachte heen
Tot bij een huis de priester eenerzijds
De beek en watermolen aan dezen kant;
Hij wandelt met die beek de weiden af
Tot aan dat hek, die poort en in dat hout
En buigt het hoofd en staat en roeptMaria