Een ander verslijte zijn leven aan wal
Wij zijn er slechts tijdlijk te vree
Wij toeven niet steeds als de schaapjes op stal,
Wij zoeken ons heil op de zee.
Het woelen en twisten verveelt ons ter kust;
Is eens maar het afscheid voorbij
En 'tanker gewonden, dan keert onze rust:
Op zee zijn wij vroolijk en vrij
Van top dan gezeild door het bruischende nat
Geklauterd langs scheepswant en boord
De driekleur omhoog en de roerpen omvat!
Geen werkkring die meerder bekoort.
Men voelt zich zoo moedig, zoo krachtig en frisch,
Geen Vorst eet zoo smaaklijk als wij
De zeeman is rond en vertoont wie hij is,
Op zee zijn wij vroolijk en vrij.
En water en wolken hoe prachtig en schoon
Waarheen wij de blikken ook slaan;
Hoe eindloos verscheiden in aanzien en toon,
Wat gi'ijpt ons daar alles toch aan.