5
hebben. Het zoeken naar dit standvastig evenwicht
moet ons streven naar vrijheid uitmaken.
Alle vrijheid dus voor den onkelen mensch, die eene
belemmering is voor de vrijheid van dé massa of daar
voor eene belemmering kan wordenmoet verbannen
worden. Slechts die individueele vrijheid, die geene be
lemmering is voor, of in zich draagt van dealgemeene,
is geoorloofde vrijheid.
Houden wij ons aan deze bepaling vastdan kan het
woord vrijheid niet moer een speelbal worden in den
mond van eer- en heerschzuchtigen, dan verliest het zijne
noodlottige kracht voor den losbandige.
Gelijkheid maar niet die gelijkheid, die verdwij
ning van rang en standendie verdeeling van den rijk
dom eischt, die voor allen dezelfde macht vraagt. Zulk
eene gelijkheid te vragen, achten wij onzinnig, omdat
zij het doodvonnis der maatschappij zou zijn. Geen
krachtiger aandrang voor den mensch tot werkzaam
heid dan juist de ongelijkheid in rang en stand en
rijkdom en macht. Gelijkheid hierin moet dus wel het
ideaal van aller streven maar geenszins werkelijkheid
zijn.
Doch werkelijke gelijkheid staan wij voor in al dat
gene, wat den mensch als .mensch betreftgelijkheid in
waardeering van het goede, gelijkheid in afkeuring van
het kwade, gelijkheid in erkenning van ieders waarde
als menschals kind van God.
En deze gelijkheid is het, die tot noodzakelijk gevolg,
tot uitvloeisel heeft de wa e broederschapzoodat wij
deze laatste als de toetssteen der gelijkheid kunnen
aanmerken.
In de juiste volgorde zijn dus deze drie woorden ge
plaatst. Vooraan de vrijheid.
Ongetwijfeld is deze van de hoogste beteekenis; de
geschiedenis van het mensehdom zouden wij haast kunnen
noemen: eene groote worsteling vóór en tegen de vrij
heid. Wat strijds is er niet gestreden wat leeds al