31
meestal de gansche avond daarmee wordt doorgebracht.
Koffie branden, fijn stooten, koken, drinken en daarbij
rookendaarin bestaat 't leven van den echten Turk
dat is het eenige tijdverdrijf waardoor hij zijne avonden
zoekt te korten. Daar hij over 't algemeen weinig be
hoefte heeft, arbeidt de Turk niet veel. Daarom wordt
hij ook niet zoo licht moede en slaperig, zoodat 't even
moeielijk valt hem des nachts te bewegen om ter rust
te gaan, als om hein des morgens uit zijn droomenden
half sluimerenden dommel te wekken, dien hij wel wilde
dat eeuwig kon voortduren
Een enkel woord karakteriseert den Turk, zoowel den
jongen als den ouden, den voornamen als den geringen
hij is vadsig. En de vadsigheid maakt zoozeer de kern
van zijne natuur uit dat deze alles aan en in hem ver
klaart: zijn bedaard spreken, zijn sleependen tred, zijn
onverschillig wezen enwaar wél op gelet dient te
worden ook 't beginsel zijner hoffelijkheid.
Een grooter beleefdheid toch gelooft de trage Turk
ons niet te kunnen bewijzen, dan door zijn zorg om
ons zoovee! mogelijk alle moeite en inspanning te be
sparen. Klimt men een trap op, dadelijk wordt men
rechts en links onder den arm gevat en de trap als 't
ware opgedragen. Wil hij u een sigaar presenteeren
dan neemt hij ze zelf eerst in den mond en steekt hij
haar aan, alvorens hij ze u aanbiedt en natuurlijk moet
men met deze, wel wat al te ver gedreven beleefdheid
vrede hebban. Door allerlei overvloedige attenties zoekt
hij ons van alle moeite te ontslaan; niet alleen ver
breekt hij met den hak van zijn pantoffel den bast der
amandelen, die hij ons aanbieden wil, doch hij kraakt
ock met zijne tanden de hazelnoten, eer hij ze ons
overreikt.
En dergelijke beleefdheden mag men niet afwijzen
want dat zon een doodelijke beleediging zijn. Dat hij ons
ingemaakte vruchten in zijn zakdoek aanbiedt, heeft in
zoover minder te beteekenenals deze laatste in den