A V O T>.
De maan schijnt door de ruiten
En slaaprig legt daar buiten
De wereld zich ter ruste weer;
De nevel dekt de landen
De beek slaapt in haar wanden,
De dauw drupt van de blaad'ren neer.
En boven aan den hemel
Staart ge op het ster-gewemel
Elk prachtig schitt'rend langs haar pad;
Als kondt ge hierverlaten
Bij nacht in vreemde straten
De lichten zien der Vaderstad.
En waar vermoeiend lijden
Een' de oogen dicht doet glijden,
Maakt licht een droom hein wel te moe
Daar keert de traan in lachjes
Daar zweven de Eng'len zachtjes
En dekken hern met hloemen toe.