10
iu de woorden dezer arme vrouw doorstraalden, en
nieuwsgierig, meer omtrent haar en hare lotgevallen
te vernemen, zette ik het gesprek met haar voort. Ik
vernam nu, dat zij twee kinderen had haar man was
arbeiderzij had met naaien eenig geld verdiend, en
zoo hadden deze menschen hun leven in zorg en moeite
doorgebracht, onbekend aan de wereld, van den ochtend
tot den avond in 't zweet huns aanschijns werkende
voor een droog stukje roggebrood en een schamel stukje
kleeren. «Maar nu, mijnheer," zoo eindigde zij haarverhaa',
«zij wij den Koning te rijk: jaren lang hebben wij
slechts één wensch gehad, en die is nu op het punt
van vervuld te worden. Wij hoopten namelijk nog eens
zoo gelukkig te zijn van een eigen hutje te bezitten, en
zie nu eens achter u, mijnbeer! het huisje dat daar
st.aat en op het dak na voltooid is, is het onze. Eerlijk
hebben wij het verdiend, uit onzen mond hebben wij
het gespaard reeds drie jaar staat het daar, zoo als
ge het nu ziettoen werd mijn goede man ziek en onze
zoo zuur verdiende spaarpenningen verdwenen nu echter
is het ons met groote inspanning gelukt, het noodige
bijeen te garen om het ontbrekende dak te voltooien.
Overmorgen zal het geheel gereed zijn, en wij zullen
voor goed onze onderaarsche woonplaats verlaten. O
mijnheer, gij kunt ons geluk niet half beseffen, gij weet
niet, hoe dankbaar wij ons gevoelenen toch ik zie
aan uw gelaat, dat gij belang stelt in ons lot, dat gij
een medelijdend hart bezit, gevoelig voor het lief en
leed van een ander, 't Is ook daarom, dat ik u verzoek
ons de eer aan te doen, ons eens in ons hutje te komen
opzoeken, om getuige te zijn van ons geluk; gij neemt
het mij toch r.iet kwalijk, niet waar mijnheer?" voegde
zij er haastig bij. als had zij berouw over hare vrijpos
tigheid, «maar ik zou wel iedereen deelgenoot van mijne
blijdschap willen maken Tot tranen toe bewogen
over de eenvoudige vreugde dezer vrouw, haaste ik mij
haar te verzekeren, dat ik geenszins verstoord was, docli