i
44
Dat was een beeld! Haar lijk in 't eng gebouw,
En op het voorhoofd rust en vrede, beiden
Zoo was die schoone, zwaar beproefde vrouw
In d' arm van mij, haar vriend, nog zacht verscheiden
Men droeg haar weg. En op de kist ploft de aard,
En iedre worp der schop doorsnijdt mijn wonde.
Het liefste dood wat de aard mij had gebaard!"
Zuchtte ik bedroefdverdwijne ook deze stonde.
Grijs is mijn haar, maar eertijds was het blond,
Toen ik het volle leven ging ervaren
En heeft ook mij het noodlot zwaar gewond
Getroost mag nog mijn oog ten hemel staren.
Uit het Hnogduitsch.
D.