10
gierigheid weldra niet meer. Mijn oog werd geboeid
door een slot met Moorsche torensliooge ramen en
rijke versierselen, Ik verlangde naar dat rijkdat als
een tooverwereld voor mij lagrnet genietingen en
schatten uit verre landen en bewoners, die ik voor zoo
oneindig gelukkig hield.
Wat benijdde ik mijne zustersdie ik in rijk be
schilderde potten voor de ramen zag staan en die hare
blikken in dat mij onbekende tooverland werpen mochten
Wel bemerkte ik in de verte niet, dat die bevoor
rechte bloemen uit andere luchtstreken afkomstig waren,
en wist ik ook niet dat inheemsche gewassen slechts in
de moederaarde van den tuin kunnen tieren. Mijne zucht
naar bewondering en mijne jeugdige waanwijsheid zouden
echter zwaar gestraft worden.
De zoon van den tuinman, een levenslustige jongen,
kwam met zijn gieter in de hand voorbij. Mij z:ende
staakte hij zijn gezang, bleef verwonderd staan en riep
uit: »Ha. dat is de eerste roos. Wat is zij schoon! Die
moet ik hebben en wil ik aan Wally brengen en hij
strekte zijne hand uit en brak mij af. Toen voer een
smartelijk gevoel door mijn hart; ik was nu aan moeder
en zusters ontrukt en alleen! Welk lot zou mij
.arme, pas ontloken roos weervaren
Juichend nam de jongeling mij mee. Nu hoopte ik
ten minste het doel mijner stille mijmeringen te bereiken
en in het slot te komen, waar eene gouden vaas mijne
schoonheid nieuwen luister zou bijzetten. Helaas, neen!
De roover droeg mij voorbij het slot een heel eind verder
en klopte aan het raampje eener kleine hut. Een lieftallig
meisje deed het lachend open en hij gaf haar mij ten
morgengeschenk. Met van blijdschap fonkelende oogen
dankte het meisje hem en ik vernam uit de zoete woor
den. die zij elkaar toefluisterden, dat de jongelieden veel
van elkander hielden. Maar ik kwam niet zooals
ik gedroomd had in een gouden bloemonvaas! Toen de
jongeling weg was, haaide het meisje helder friseh