'21 naar het slot. Welke vreemdsoortige gewassen zag ik daar voor de ramen staan en in de voorzaal bevonden zich verscheidene vogelen, een kleine aap en een kakatoe met een gouden kroon Wat zou ik daar gaarne een poosje gebleven zijn om die nieuwe wonderen te bekijken en ook mij zelve te laten bewonderen De dokter liep echter snel met mij voort, verscheidene kostbare vertrekken ver. Ten laatste kwam hij in eene kamer welker muren met purperen behangsel behangen waren. Donkere rood zijden gordijnen beletten de zon naar binnen te dringen. Lange met fluweel overtrokken ottomanes stonden langs de muren, en groote spiegels, rijke toiletbenoodigheden en andere snuisterijen toonden dat hier eene dame woonde. Ik zag ook dadelijk een bekoorlijk meisje in een dun wit morgengewaad in een bergère zitten. Ik kon mijn oog niet van haar afwenden. Dichte zwarte lokken over schaduwden haar hoog voorhoofd en hare wangen ge leken zoo sprekend op mijne bladeren, dat ik haar als zuster had kunnen begroeten. Doch hare oogen stonden treurigzij scheen geschreid te hebbeneen zachte weemoedige trek omgaf haar mond. En toch lag in haar voorkomen en in hare trekken zulk eene kinder lijkheid, dat ik niet gelooven kon, dat haar hart reeds door smart getroffen was geworden, 't Was alsof zij iets droevigs gedroomd had. 't Liefelijk elfenkind, dat dit tooverpaleis bewoonde, was werkelijk zoo bekoorlijk, zoo schoon als de fantasie mij haar had voorgespiegeld, toen ik door de lentelucht bekoeld nog aan mijn stengel wiegelde. Mijne nieuwsgierigheid naar het tooverpaleis was nu bevredigdik zag al zijne pracht voor mijne blikken tentoongespreid en toch was ik niet zoo wel te moede als in de kleine hut, waar het vroolijk lachen van het arme meisje mijn hart had verteederd. De treurige blik van dit bekoorlijke wezen deed mij leed en ik peinsde er overof het geluk in het paleis of in de hut woonde?

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1880 | | pagina 125