li
De dokter stelde mij aan het schoone meisje ter hand.
„Gravin Hermina," riep hij uit, „wat breng ik u hier?"
„De eerste Meiroosantwoordde zij zichtbaar door
mijn aanblik vervroolijkt en stak mij met kinderlijke
vreugde in hare rijke sc.lioone lokken. Wat verheugde
ik mij over die plaats, en hoe trotsch was ik dat ik
Hermina's bevalligheid mocht verhoogen!
Toen de dokter binnentrad, las de gravin in een boek,
dat zij schielijk terzijde legde. Zoude de inhoud van dit
boek dat schoone voorhoofd bewolkt hebben dacht ik
en bukte om er in te zienhet waren de gedichten van
Von Lenau en opengeslagen lag:
Waart gij de mijne, veel schooner werd mij 't leven;
Zóó echter is het kwelling, droefenis en ijdle wrok en spijt.
Ik kan geen vrede hebben met mijn lot!
Ondank en al het leed der aarde,
Ja, zelfs 't verlies van al mijn vrienden
is minder vlijmend leed, dan dit:
Dat ik u nimmer zal bezitten!
Do dokter sloeg het boek dicht en zeide»tleeft de
geneesheer Lenau niet verboden
Zooals ik uit het gesprek vernam, was de jonge schoone
Ilermina op begeerte haars vadersdie haar geluk
daardoor meende te verzekeren, de verloofde van een
rijken graaf en nu zou zij geportretteerd worden, opdat
haar aanstaanden gemaal hare beeltenis zou kunnen toe
gezonden worden.
Men bracht den schildersezel, en de schilder, een jong
belangwekkend man, trad de kamer binnen om het reeds
ontworpen portret voort te zetten. Er werd nu veel over
het weder, de landstreek, de lente, enz. gesproken, doch
ik geloof, dat het geen van beiden daarmede ernst was.
Elk dacht aan iets anders. Eindelijk viel het gesprek op
mij. Men bewonderde mijn frisch gebladerte en mijne
sierlijke kleur. De kunstenaar vond, dat ik Ilermina