24
leven riep, liet mij meer smart dan vreugde zien Ons
rozensprookje is spoedig verteld en ons oog door den
ruwen noordenwind gesloten, eer smart en kommer ons
na lang lijden het harte brekenWij leven slechts
zoolang als wij geluk en vreugde ademen en zijn daarom
den mensch het zinnebeeld der liefde, die betooverend,
maar kort als wij op aarde verwijlt.
Onder zulke beschouwingen verliepen twee dagen. Mijn
bezitter, die mij zoo trouw verzorgde, was uitgegaan.
Ik zag mij alleen in de kamer en verbeidde zijne terug
komst. Daar komt eindelijk de meid binnen om de kamer
aan te schuieren. Zij zag mij, hield mij voor verwelkt,
greep mij met ruwe hand aan, wierp mij het raam uit
en ik viel op de straat neder.
Daar kwam een meisje met een mand aanloopen, waarin
bladeren van mijne geknakte zusters lagen. Zij raapte
mij op en ik wist, dat het nu met mij gedaan zou
wezenO, ware ik toch in de kleine hut gebleven, waar
ik onbezorgd de weinige dagen, die mij te leven gegeven
waren, had kunnen slijten Zóó dacht ik nu!
Meer dan mijn eigen bespoedigd uiteinde, griefde mij
echter de smart van mijn bezitterwanneer hij mij
zijn dierst kleinood, niet meer vinden zou.
Het meisje droeg de mand naar een duister gewelf.
Alle rozenbladeren kwamen gezamenlijk in een vijzel
waarin onze jeugdige heerlijkheid gestampt en gekneusd
werd. Maar de geest van de roos, de zoete geur, die
door geene bloem geëvenaard wordt, overleeft de schoon
heid, die wij in bloei ten toon spreiden. Onze schoon
heid sterft om den geest onsterfelijkheid te verleenen.
Wij leven dus voort en verspreiden zoete geuren en uit
onze vroegere schoonheid ontstaan donkere kruisen, paar-
len en schelpen, die de herinnering aan de betooveringen
onzer jeugd levendig houden. En zoo kwam ik, in wel
riekende paarlen veranderdin een sierlijk gevulden
winkel.
Op zekeren dag trad eene jonge schoone dame met