Zoo gaat het.
Men zei u telkens weer: Hij mint u niet,
Hij speelt met uIn 't eind boogt gij het hoofd
Uw tranen paarlden van verkropt verdriet
Als rozendauwO, hadt gij 't niet geloofd
Toen hij nu kwam en twijftend vond zijn bruid
Hield hij zich grootgeen leed deed hij ontwaren;
Hij zong en speelde, dronk en lachte luid
Maar weenend lag hij 's nachts te staren.
Wel klopte een engel, fluistrend, aan uw hart:
Hij is toch trouw, geef, geef uw hand hem weer!"
Wel voelde ook hij, in al zijn hittre smart:
»Toch heeft ze u lief, gij mint haar even zeer,
Spreek slechts een vriendlijk woord, een woordje maar,
Dan is de wreveldie u scheidtverbroken
O trots is kwaad! men ging, men zag elkaar,
Maar't eene woord werd niet gesproken.
3*