36
Daar scheidden zij. En zoo als in de kerk
De laatste glans der altaarlamp nog schijnt
Eerst wordt die flauw, dan flikkert hij weer sterk
Verlichtend opvoor hij geheel verdwijnt
Zoo stierf uw liefde nu, eerst erg heschreid,
Toen warm terugverlangd, en dan... vergeten,
Tot ge eindlijk haast gingt twijflen aan het feit
Dat ge eens elkander hebt bezeten.
Toch gleedt gij vaak, bij maan- en sterrenlicht,
Uw kussen af. Van tranen was het nat,
En nat van tranen was nog uw gezicht,
Wis hadt gij dan gedroomd ik weet niet wat.
Licht dacht gij aan den ouden schoonen tijd,
En aan uw nietig twijflen, aan uw scheiden
En aan de wijde kloof, zoo eeuwig wijd
O God, vergeef, vergeef hen beiden!
Uit lwl Hoogiluilsch van Geibel.
D.