20 vertrek, "waarin de vermaarde hofprediker Baldanus den doop toediende aan het kleine slapende wichtjedat zonder er van "bewust te zijn, het grootste verlies zou dijden, dat een meisje kan overkomen, een verlies dat inooit, nooit te vergoeden zou zijn - een moeder. !De V«rst hield zelf het kind ten doop, en de kleine Aterius begreep maar niet, waarom papa dan toch schreide en het zusje niet, ter wijl men haar koud water over het hoofdje goot. Hij Bewonderde de dapperheid van het kleine meisje En als een sarcophaag stond daar in de achterste in de donkere kamer het ledikant, waarin die marmer- bleeke moeder lag. Hare handen waren gevouwen, hare oogen zochten en zagen hare kinderen. Wat de scheidende ziel in deze oogenblikken leed, is alleen God bekend. De deuren werden gesloten de oogen der moeder sloten zich. Zij opende ze nog meermalenmaar niet met bewustzijn. Een paar hevige koortsen maakten een einde aan haar leven. Den tweeden Maart bezweek zij met den naam van haar kind op de lippen. Een reine ziel ontvlood aan de aarde. En het kleine meisjedaar in de wieghet arme rozeknopje? weende het niet om al de verloren liefde? Neen, het kon nu het groote gemis nog niet voelen, doch later Een schaduw ligt er over den levensweg van ieder kind dat de moeder verliest, maar het pad van het moederlooze meisje is donker en als zij niet vroeg een vrouw vindt, die haar liefheeft, dan zal steeds een stroeve trek op het gelaat, een vreugdelooze uitdrukking in de oogen, een soort van ingetrokkenheid, van koelheid dui delijk aantoonen, dat zij niet genoeg liefde ondervond. Uit deze moederlooze meisjes groeien dikwijls standvas tige, plichtmatige wezens met een sterke wilskracht teerhartig, zelfverloochenend en beminnelijk, worden zij gewoonlijk pas dan als zij oprecht bemind, en

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1882 | | pagina 130