16
«Ik ben u zeer verplicht voor uwe mededeeling. Zie
eens hierik heb kort geleden eene gelijksoortige adver
tentie gekregenbeide enveloppen komen geheel met
elkander overeenen de blauwe en roode randen even
eens."
't Was inderdaad zoo; beide blaadjes geleken sprekend
op elkaar, slechts met dit onderscheid, dat de aan den
directeur gerichte advertentie de woorden bevatte«Uit
stekend middel voor kale hoofden,"
Ernstig stonden de beide mannen tegenover elkaar,
ieder met het gehate blaadje in de hand- 't was
een schoone aanblik.
»'t Is goed, dat gij gekomen zijt, mijnheer Mandel,"
begon eindelijk de directeur weder, »Gij hebt mij op
het spoor gebracht, en thans gevoel ik, dat ik eene
slang aan mijn boezem gekoesterd heb. Ik heb het niet
aan den jongen man verdiend, neen, waarlijk niet 1 Mag
het jeugdige moedwil geweest zijn, die hem er toe ge
bracht heeft, mij te honen -- bij u echter was eene
verfoeielijke wraakzucht in 't spel, en dat is zijn verderf.
Mogen slechte daden ook in 't duister volbracht worden,
éénmaal slaat het uur, dat de dader zijn rechtmatig
vonnis krijgt."
«Zeer waar en schoon gezegd," antwoordde de heer
Mandel op geroerden toon.
«Ik zal er zorg voor dragen, dat de schuldige zijn
straf krijgt," sprak de directeur, en na deze woorden
namen de beiden lotgenooten afscheid.
Even hierna ontving Ruddecke de boodschap, om in
het kantoor van zijn chef te verschijnen.
»Wat of de heer Mandel met den directeur heeft te
bespreken," had Ruddecke gedacht, toen hij hem het
kantoor passeeren zag. Wilde hij een aanklacht tegen
hem indienen Doch hiervoor bestond geen reden, tenzij
hij Ruddecke's terechtwijzing van niet «zijn vriendje"
te zijn, als eene doodelijke beleediging had opgevat.
Doch dat zou al te bespottelijk zijn, neen, wellicht had