25 hoorde in de voorzaal de toornige stem van den heer Mandel, welke even hierna binnentrad. »Nu weten wij ons lot," riep hij woedend, »we moeten maar zoo spoedig mogelijk de stad verlaten, en dat hebben we aan Ella's dolheid te danken. Wanneer ik u geloofd had, Ella, toen ge mij verteldet, dat gij de inzendster der advertenties waart, had ik u terstond onterfd en uit mijn huis gejaagd, want hoe kan een oom gelooven, dat zijne nicht hem op een kwaadaardige wijze over den hekel zou halen? Ik heb alzoo geen geloof aan uwe bekentenis gehecht, omdat ik duidelijk begreepdat gij daardoor dien Ruddecke zocht te red den. Meteen waarschuwde ik u echter, niet meer rucht baarheid aan de zaak te geven, opdat ze niet ter oore kwam van velen, die u minder goed kenden dan ik. Helaas, ge hebt mijne waarschuwing in den wind ge slagen. Hier kunt ge de gansche geschiedenis lezen," eindigde hij, en overhandigde een nieuwsblad aan Ella. Zij las »Uit geloofwaardige bronnen kunnen we thans mede- deelendat niet de door ons aangewezen persoon de inzender der tnllooze anonieme brieven was, maar wel, dat de ontvangers hunne terechtwijzingen aan een jonge dame te danken hebben. Zeer zeker zullen zij in dit buitengewone geval te galant zijnom hun recht uit te oefenen, doch dat de gefopten van 't schoone geslacht even vergevensgezind zullen zijn, meenen we ernstig te moeten betwijfelen. We bedekken echter den naam der veelbelovende jonge dame (die in 't voorbijgaan gezegd, eenmaal al de schatten van haar rijken oom zal erven) - wij bedekken dien naam met den «mantel" der christelijke liefde." Dit artikel was volstrekt niet nieuw voor Ella, want zij zelf was de goede bron, waaruit men dit alles geput had. Wel is waar had zij de redactie verzocht, om haren naam te verzwijgendoch Ella kende de mannen der pers zoo slechtdat zij meendedat een redacteur, die

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1884 | | pagina 137