Klare, wat heeft er w hartje» verlept. Klare, wat heeft 'er uw liartjen verlept, Dat het verdriet in vroolijkheid schept En, altijd even benepen, verdort, Gelijk als een bloempje, dat dauwetje schort. Krielt het van vrijers niet om uwe deur? Moog je niet gaan te kust en te keur? En doe je niet branden en blaken en braan Al, waar 't u op lust een lonkje te slaan? Anders en speelt het windetje niet, Op elzetakken en leuterig riet, Als: lustigjes, lustigjes. Lustigjes gaat liet watertje, daar 't tegen 't walletje slaat. Ziet d' openhartige bloemetjes staan Die u tot alle blijgeestigheid raan. Zelf 't Zonnetje wenscht' u wel beter te moê En werpt u een liefelijk oogelijn toe. Maar zoo ze niet, door al hun vermaan, Steken met vreugd uw zinnetjes aan Zoo zult gij maken aan 't schreien de bron De boomende bloemende zuivere zon.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1884 | | pagina 154