24 keizerlijke troepen te verdrijven. De geestelijke ging terstond naar de stad en deelde, wat hij wist, den mili tairen kommandant mede. Deze bedankte hem maar lachte ongeloovig, gelijk alle Oostenrijksche ambtenaren in Gallicië van den hoogsten tot den laagsten lachten, wanneer er van een Poolsche omwenteling sprake was. Intusschen vermeerderden de ongunstige berichten ook onder de boeren en in de pastorie. De Wuijt (zooveel als burgemeester van het dorp) wist te vertellen, dat de adellijke landheeren beloofd hadden, indien zij tegen den keizer vochten, voor vermindering van pacht van zout en tabak en afschaffing van alle belastingen te zorgen. «Maar", voegde hij er bij, als wij bedenken, dat we door den Keizer geworden zijn, wat we zijn; dat bij onze beschermer is, dan spreekt het van zelf, dat niemand ooit de hand tegen hem zal opheffen. «Gij spreekt verstandig", antwoordde de geestelijke, «de Polen hebben altijd de boeren als vee behandeld, en ons zelfs den godsdienst onzer vaderen willen ont nemen. Van hen is niets goeds te verwachten. Wij willen den keizer getrouw blijven, dat is onze plicht, en die zijn plicht doet, kan altijd op Gods hulp rekenen." Op den avond van den 16den Februari kwam hetzelfde meisje, dat de eerste berichten omtrent de samenzwering gebracht had, heimelijk en haastig in de pastorie en vertelde, dat de Polen in den nacht van 18 tot 19 Fe bruari de stad zouden overvallen. Den volgenden morgen verscheen de Wuijt (Burgemeester) met het bericht, dat de commissaris des keizers hem opgedragen had, den vol genden avond na klokluiden de boeren nabij de herberg van Krasna te verzamelen en dat allen zich moesten wapenen, hetzij met zeisen of dorschvlegels De Weleer waarde zond den burgemeester onmiddellijk terug naai den commandant der stad, vanwaar hij laat in den nacht terugkeerde en de tijding meebracht, dat het stadsbe stuur ten - einde raad was. De kommandant had allen

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1885 | | pagina 136