28 Des morgens gaf ons 't gul ontbijt Weêr nieuwe stof tot vrolijkheid, En, om de eentoonigheid te mijden, Werd bloem- of moestuin dan bezien, Gezameld, wat zij aan mogt biên, Om 'taan mijn smaak, naar keus, te wijden. Zoo vloeiden zacht de dagen been, Waarvan ons elk te ras verdween, Totdat het tijdstip kwam van scheiden; Hoe telden we al vooraf dat uur Van scheiding, tegen 't welk natuur Haar tedere neiging zoo voelt strijden! Maar moest het eenmaal scheiden zijn, Welaan danmen vermeed den schijn Van 't geen het ouderhart gevoelde; Men hield zich vrolijk, en verborg, Uit tederheid, in drukke zorg De smart, die in den boezem woelde. O, welk een tweestrijd! wat gewoel, Om, tot verzet van 't smartgevoel, Een keur van teerkost zaam te schikken Elk droeg iets tot dien voorraad bij. Men zamelde alle lekkernij, Om me, ook na thuiskomst, te verkwikken. Nu kwam het snikkende vaarwel, Als 't oude, trouwe paardenstel Gereed stond om mij weg te rijden

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1887 | | pagina 140