40
Maar zij worden onder 't jokken
Van hun vrienden voortgetrokken
Zonder 't been eens uit te slaan
Zachtkens glijdend langs de baan.
Valt het lot ons niet te beurt
Zoo te worden voortgesleurd
Laat onstrouwe tochtgenooten
De armen vast op een gesloten
Met een korte streek te vreên
Rijden door de woeling heen.
Wagen we ons vooral niet stout
Slingren wij toch niet te boud
Neen mistrouwen we altijd wijzer
't IJs zoo glad, als 't glijdend ijzer;
Slipt de schaats slechts eenmaal uit
Daadlijk is de vaart gestuit.
Schoon ons dan ook niemand roem',
Onze gangen zwierig noem',
Schoon ons ook een steentje struiklen
Wanklen schokken doe of duiklen
Niemand valt het in het oog
De een rukt d' ander weêr omhoog.
Maar bedenken wij altoos
't IJs hoe vast het schijne, is broos
Hier of daar is ligt een rakje
't Breekt slechts met een enkel krakje
't Trouwloos water breidt zich uit
En ziedaar den lid gestuit