35
Of waant ge ons, als de strenge vorst
Den grond verstaalt, de vloeden schorst,
In kerkers op te sluiten
Wij schieten de ijzren vleuglen aan,
En zelfs uw spiegelgladde baan
Lokt oud en jong naar buiten.
Voert ons de zomer wijd uit een,
En mijmrend door zijn velden heen,
Als van 't heelal vergeten
Vereenigd onder scherts en lach,
Wordt de avond van den winterdag
In luide vreugd gesleten.
Dan voel ik, dan, om hart en hand,
Den weêr vernieuwden vriendschapsband
Te vaster zamenstrikken.
Dan sluipt de rust mijn woning in,
Dan smaak ik bij mijn zoet gezin
De zaligste oogenblikken.
O dan, als dan mijn hart beseft,
Wat zoo veel duizend andren treft,
In nood en rouw verzonken
Dan roert mij Gods weldadig doel,
En de aalmoes wordt met meer gevoel
En milder hand geschonken.
A. C. Schenk.