Avondstilte.
37
Vriendenwilt gij dag en nacht
De eigen zielrust smaken
Blijft, waar 't misdrijf lokt en lacht,
Voor uw onschuld waken
Wie het misdrijf kent en vliedt,
Faalt de rust des Hemels niet.
A. C. Schenk.
Als de nacht zijn valen sluyer
Over de aard heeft uitgebreid
En de glans van maan en sterren
Twijfelachtig licht verspreidt;
Als de vogels op de takken,
Onder 't groenend loof bedekt
Sluimrend wachten tot het zonlicht
Hen tot nieuwe zangen wekt
Als 't gemurmel van de golfjens
Op het meer de stilte breekt,
En hun kabblen dof en droevig
Tot het hart des wandlaars spreekt,
Mede treurend met bedroefden
Hem beklagende die klaagt
En het harde hart der menschen
Vruchteloos om metdij vraagt;