8
de uitgever meent, kort na hare invrijheidstelling, in
1685 geëindigd in het protestantsche klooster van Maribo
op het eiland Falsterdat haar toen als verblijfplaats
werd aangewezen en waar zij in 1698 in de armen van
hare oudste dochter overleed.
Zij vei telt eerst hare gevangenneming in Engeland
hare reis en de aankomst te Kopenhagen.
»Bij mijne aankomst waren vele menschen in hootjes
in de haven om mij te zien en, ik keeide mij nu naar
den eenen dan naar den anderen kant om hun pleizier
te doen een van de heeren die mij bewaakten zeide
»Het volk verheugt zich". Ik zag echter niemand die
eenig teeken van vreugde gaf en antwoorde hem »Die
zich heden verheugen zijn er niet zeker van dat zij mor
gen niet zullen weenen". Ik merkte dat hij mij gedurig
aankeek, en later zeide hij dat hij bang was geweest,
dat ik mij zou verdrinken. Hij beoordeelde mij naar
zich zeiven want hij weid later krankzinnig toen een
ander een eerepost kreeg, die hem zooals hij meende,
toekwam. Hij begreep niet dat ik moed en kracht had
om nog veel meer te dragen."
Zij werd gebracht naar eene gevangenisin het
koninklijke slot te Kopenhagengenaamd de Blauwe
Toten, en beschrijft aldus haar toekomstig verblijf: »In een
klein vertrek, dat zijn licht door een hoog raampje kreeg
vond ik een lage tafel waarop een koperen blaker met
een brandende kaars eene groote en twee kleinere stoe
len een grof ledekant van vuren hout, zonder hemel,
met oud slecht beddegoed en een paar noodzakelijke meu
belen. Er was een afschuwelijke stank en geen wonder
drie boeren die in die kamer hadden gezeten en eerst
dienzelfden dag waren vervoerd hadden maar al te dui
delijke sporen van hun verblijf achtergelaten."
Kort na hare aankomst kwam de commissie die haar
moest ondervragen bij haar zij ontkende dat haar man
om andere dan gezondheidsredenen te Parijs was geweest
waar hij een geneesheer geconsulteerd had en hoewel