14
waar kunstwerk door haar waarschijnlijk eerst na hare
invrijheidstelling vervaardigd. Graaf Waldstein bezit nog
verscheidene van die in de gevangenis keurig geborduurde
lapjes, waarvan eenige met blonde haren gewerkt zijn.
«Toen mijne linten alle uitgerafeld waren," vertelt zij
«trok ik draden uit mijne lakens en naaide daarmede
toen ik dat niet meer kon doen, uit vrees ze te erg te
vernielen vroeg de vrouw mij waarmede ik nu moest
beginnen." »»Och"", zeide ik, »»ik krijg wel wat te
doen, al zouden de raven het mij brengen." Toen vroeg
zij mij of ik ook iets met eene gebroken houten lepel
kon uitvoeren, en zij gaf mij er een waarvan het blad
half door was gebroken. ««Nu moest gij mij nog een
mes zien te bezorgen antwoordde ik. Ik merkte later
dat zij den slotvoogd er om vroeg, want hij antwoordde
zeer luid: zij heeft geen mes noodig ik zal het eten
wel voor haar snijden
«Toen de vrouw mij dit antwoord bracht, vroeg ik
haar of zij in de asch of vuilnis die in een pot bewaard
werd eens naar een stukje glas voor mij wilde zoeken.
Zij vond niet alleen een stuk glas, maar ook een stuk
van een tinnen deksel. Met het glas sneed ik van het
stuk lepel een steel met twee takken, waarop ik veterband
of koord maakte de zijde rafelde ik van mijn nachtjapon
uit. Het tinnen deksel boog ik zoo, dat het voor een
inktkoker kon dienen, en nu moest ik rnaar iets bedenken
om inkt te krijgen."
Spoedig maakte zij inkt door een lepel boven het licht
te houden en het zwartseldat zij er afschrapte mengde
zij met bier aan. Als een bijzonder gelukkig toeval ver
telt zij dat zij een hemd van de waschvrouw terug
kreeg, waarin deze een streng garen had laten zitten.
Met een stuk krijt, dat de vrouw bij zich bad schreef
zij op hare tafel verzen, die zij van buiten kende of zelve
maakte. In het handschrift staan verscheidene Deensche
en Duitsche verzen, meest van stichtelijken inhoud, waar
onder eenige zeer goed zijn.