30
Nu wekt haar gloei),
In mijn gemoed
Een vreugd niet uit te spreken
't Is of er bloemen open gaan
En lentenachtegalen slaan
En strakke windslen breken.
't Is of mijn hart
Betooverd werd
Waar vloden al mijn zorgen?
Weer heb ik iets van 't vroolijk kind,
Die 't leven zag in rozentint
Een korten blijden morgen.
Mijn harpe beeft
Mijn harte leeft
Een zalig liefdeleven
Daar, wie mij griefde, daar, mijn hand
En neem mijn liefste bloem ten pand
Dat heb ik u vergeven.
lloor gij mijn dank,
In 't blij gezank
O God der bloeiende aarde!
Die licht en geur en vroolijkheid
Mild in mijn ziele hebt verspreid,
Als in Uw lentegaarde.
P. A. de Génestet.