5
De schrijver blijkt een volbloed Oranjeklant te zijn, die
het voor »de beste der Vorsten en Vorstinnen, den Door-
luchtigen Vyfden Willem met zijne teedere Echtvriendin"
zooals hij op pagina 2 den naar Friesland uitgeweken
stadhouder Willem V en zijn gemalin noemt, hartelijk
opneemt. In zijn voorbericht tracht hij »de waarheid hulde
te doen, en den arglistig misleiden Burger van 't bijstere
spoor, waarop Hij reeds zoolang en jammerlijk heeftom-
gedwaald, terug te trekken" hierna haalt hij de volgende
dichtregelen van een toenmalig Rotterdamsch predikant,
J. Scharp, aan
»Keert, keert, misleiden tot ons weder,
Daar God zelv' voor Oranje strijdt
Knielt voor de hand der Almacht neder,
En toont, dat Gij weer Belgen zijt.
Dan zullen wij 't genoegen smaaken
Der Eendragt, die ons groot moet maaken;
Maar, als gij, willens blind, niet ziet
Met God, met Eed en Wet blijft spotten,
Noemt dan U nooit weer patriotten,
Die naam voegt D waarachtig niet."
Het waren treurige jaren, van 1780 tot 1790, voor den
stadhouder Willem V. Er heerschte algemeen hier te
lande een geest van afkeer tegen zijn bestuur. Al de ge
beurtenissen, die blijk gaven van den meer dan ellendigen
toestand, waarin onze weermiddelen zich bevonden, werden
aan het bestuur van den stadhouder toegeschreven. De
nadeelige vredesvoorwaarden, die Nederland in Mei 1784
van Engeland moest aannemen, het afslaan van een ge
deelte onzer bezittingen, de drie millioen gulden, die
wij aan Frankrijk moesten betalen voor de kosten, die
dat land gemaakt had ter herovering onzer Westindische
bezittingen op de Engelschen, dat alles was een groot
deelder natie een doorn in het oog en werd den stad
houder verweten.
Nog voor de vrede met Engeland gesloten was, hadden