DE WINTER. De Winter heeft, hoe grijs van kin, Een kleur als melk en bloed. Hij tafelt langschenkt naarstig in En 't maal bekomt hem goed. Hij ploegt, hij delft, hij snoeit, hij plant, Door buldervlaag, noch sneeuw vermand En zorgt voor 't bloembed zoo getrouw, Of Flora's kus hem loonen zou'. Als 't ijs den tragen plas houdt staan, Ontsluit hem de Eer haar spoor Hij zweeft kunstkeurig op de baan De schaatsenrijders voor Of schuift een Meisjen in de sleê, En zwiert er als een veder meê Het lacht, en tart tot sneller vaart, Ilaar speelnoot achter 't rinklend paard. Zijn haardsteê lokt de jeugd bijeen Zij wemelt om zijn stoel. Hij pleegt terwijl zijne oude leén, En schatert in 't gejoel. Een sprong in 't ronde mag hij wel, Doch voegt zich liefst bij zang en spel; Of kort den nacht met gul gejok, En heeft geene ooren voor de klok.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1891 | | pagina 148