26
Welkom, lieve lentemorgen
Bij 't ontwaken der natuur,
Juicht het feestkoor, dat op aarde
Eenmaal 't gouden speeltuig snaarde,
Schittrend als de morgensterren
In 't verheven scheppingsuur.
God mijn lied, hoe zwak, hoe staamlend,
Smelt in dien onvolgbren toon.
De Almacht doet het licht weer gloren;
De aarde wordt opnieuw geboren
't Woud verheft zich, en de bergtop
Tooit zich met een rozenkroon.
Zacht ontwikkelt zich de schepping,
Die nog korts, met nacht omkleed,
Sluimerde in 't gestemde duister
Baar een stroom van vuur en luister,
Nn 't gewelf omvloeit, en telkens
Zich vol majesteit verbreedt.
't Grauw gordijn wordt weggeschoven.
Zie het helder hemelsblauw
Met gekleurde wolken pronken
De ochtendzon strooit duizend vonken,
Die, langs kruid en bloemen, tintien
In den parelenden dauw.
Zie hoe rollende oceanen
Zich ontsluieren voor Gods oog
Als doorschijnende pilaren,