27
Rijzen uit beglansde baren
Rijkbemaalde morgendampen,
Heilvoorspellend, naar omhoog.
Damp toch, o Natuuris 't offer
Dat zelfs de afgrond aan u biedt.
Iloog in 't luchtruim opgestegen,
Vormt ge uit dampen malschen regen,
Dien de lente op veld en weiden
Als uit zilvren schalen giet.
Lentemorgen vol verrukking
Wijde ik u dit plechtig uur.
Waar gevoel voor 't schoone en goede
Immer zielewellust voedde,
Daar ontvlamt uw kracht, uw invloed,
Kind des hemels, 't godlijk vuur.
Levensgloed stroomt ons door de aadren,
Als gij geest en zinnen streelt,
Ja, uit eiken knop en bloesem,
Vloeit verrukking in den boezem,
En ons danklied ruischt op 't koeltje,
Dat met jeugdig boschloof speelt.
't Lieflijk blozen der gezondheid
Ademt ge op 't verbleekt gelaat
Rampspoed moog' ons heil verbittren
Gij doet vreugdetranen schittren
Zelfs in 't oog met nacht omsluierd,
Eeuwig jonge dageraad
P. Moens.