5 tafel gelegd en wij verorberden ze met een kom melk, bet geen ons terdege verkwikte. Na den maaltijd gingen wij gezellig om bet vuur zitten. Wij spraken tot laat in den nacht over verschillende onderwerpen. Nu en dan hoorden wij een langgerekt gehuil, dat diep uit het woud scheen te komen. Ik bemerkte met eenige bevreemding dat de oude man, telkens bij het hooren van dat gehuil plotseling opschrikte en met een hevig ontsteld gelaat beurtelings de deur en ons aanzag. Ik had tevens langs de wanden der hut onderscheidene jachtgereedschappen opgemerkt, dik met stof bedekt. Ten laatste vroeg ik hem: „Mij dunkt, gij hieldt in uwe jeugd veel van jagen De oude man zag mij vorschend aan en zeide „Hoe komt gij er toe mij dat te vragen?" „Wel", antwoordde ik, „omdat ik zoovele wapenen langs de wanden uwer kamer zie en zoovele zegeteekenen, op wolf en beer behaald." „Ach", hernam hij, hevig ontroerd; „ik raakte ze nooit aan sedert Christiaan zo daar neerhing, uitgezonderd die bijl, welke ge daar ziet hangen." Ik bemerkte dat hij zinspeelde op iets, dat eenigen tijd geleden gebeurd was, en vroeg dus: „Wie is die Christiaan?" „Hoeantwoordde hij, „zoudt gij het verdriet van een oud man nog willen vermeerderen door hem lang ver vlogen rampen opnieuw voor den geest te roepen?" Thans bemerkte ik, dat ik eene onvoorzichtigheid begaan en een teer punt aangeroerd had. Ik trachtte dit weder goed te maken en vroeg hem vergiffenis voor mijne onbe scheidenheid omtrent de geheimen zijner familiegeschiedenis. Doch hij zag mij droevig aan en sprak: „Wel, ik zal u alles vertellen, maar het is een treu rig verhaal". Hij stond op, verzekerde zich dat deur en ramen goed

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1892 | | pagina 129