6 gesloten waren, wierp een paar blokken op het vuur, zette zich toen weder neer en vroeg mij „Zijt gij gehuwdhebt gij kinderen „Neen", antwoordde ik, zoo gelukkig ben ik nog niet." „Dan hebt ge veel gemist, maar zijt ook voor veel rampen bewaard gebleven", hernam de oude man met sombere stem. „Ik ben de man, die ellende gezien heb, kan ik met Job zeggen", ging hij voort. „Ik mocht mij in het bezit van een tweetal kinderen verheugen, gelijk er in den ge- heelen omtrek misschien niet te vinden waren. De knaap was sterk en kloek gebouwd, met een hart in het lijf en even oprecht en edelmoedig. Op zijn zestiende jaar ontviel hij ons ons, zeg ik, want zijne moeder leefde nog, en wat wij beiden geleden hebben, toen wij nog geen jaar later ook ons dochtertje moesten missen, kan geen stci'veling gevoelen. Zoo waren de gelukkige ouders van twee veel belovende kinderen in een korten tijd beroofd van alles wat hun dierbaar was. Doodsch en eenzaam was liet om ons heen. Wij brachten een drietal jaren in volslagen afzondering door, terwijl tranen der smart ons dagclijksch deel waren." „En dit waren de wapenen, die uw zoon hanteerde als hij in het gebergte en door de wouden rondzwierf?" vraagde ik hem. „Neen", antwoordde de grijsaard; „mijn treurig verhaal is nog niet ten einde. Mijn lijden is niet in zoo weinig woorden mede te doelen. Hebt ge geduld, vreem deling, zoo luister dan, maar val mij niet lastig met uwe vragen, als ik nu en dan eenige oogenblikken mijn verhaal afbreek. Ik moet somtijds mijne krachten verzamelen, eer ik den moed heb voort te gaan met de mededeeling van mijne droevige geschiedenis." De uitdrukking op het gelaat van den ouden man was

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1892 | | pagina 130