10
keeren zonder het doel van den eenigszins roekeloozen
tocht bereikt te hebben. Doch nauwelijks had zij een eind
weegs afgelegd, of een vreeselijke angst overviel haar.
De storm was heviger geworden, de sneeuw viel al dichter
en dichter neder, de duisternis nam toe, en in hare ver
twijfeling en angst was het arme Hanske het pad misge-
loopen en had zoo meer dan een uur rondgedwaald, zich
steeds meer en meer van het huis harer ouders verwijde
rende. Zij wist geen raad meer, en begon bitter te schreien
op de gedachte dat zij hare ouders wellicht nooit weder
zou zien, daar zij het meende te besterven van angst en
vermoeienis. Eindelijk ontdekte zij eene menschelijke
woning. Op het licht van ons venster afgaande, sloeg zij
den weg naar onze hut in en zag zich thans in veiligheid.
Nauwelijks had zij het verhaal van haar ongelukkigen
zwerftocht geëindigd, of mijn zoon maakte reeds toebe
reidselen om het haar den aanstaanden nacht zoo gemak
kelijk mogelijk te maken. „Wees nu maar niet langer
bedroefd", zeide hij, terwijl hij haar vriendelijk bij de hand
vatte. „Gij zult van nacht goed uitrusten, en morgen vroeg
breng ik u weer bij uwe moeder!" Het arme kind was
echter niet tot bedaren te brengen. „Mijne moeder! ach,
mijne lieve moeder!" snikte zij gedurig. „Vader!" riep
Christiaan op eens, „Hanske kan van nacht niet hier
blijven. Zij moet nu nog naar huis; ik zal haar wel bren
gen." De goede jongenDe klacht van „Mijne lieve
moeder!" had hem het hart verteederd en hem het ge
waagde besluit doen opvatten. Terwijl hij bukte om
iets van den grond op te rapen, wat hij volstrekt niet
noodig had, pinkte hij zich een traan uit het oog. Hoe
dikwijls had ik zelf hem niet van zijne moeder gesproken.
Ik kende mijn zoon en wist dat hij van een eenmaal op
gevat besluit niet zou terugkomen. Ik wist dat de voor
stelling van de gevaren aan zulk een tocht bij den avond