ié met do bloeddorstige bekken wijd geopend, met fonkelende oogen, met de tong uit den muil en hunne kaken bevlekt met het bloed hunner makkers. „Voort, voort, mijn goed paard! Gij trekt een kost baren last. Voort, voort, al zou het u het leven kosten?" Zoo riep Christiaan. De eerste wolf had hen ingehaald. Zijn kop verscheen boven den rand der slede. Christiaan trok zijn groot jachtmes, en met de kracht der wanhoop bracht hij het ondier een doodclijken slag toe. Het viel, belaas, om slechts door een ander vervangen te-worden. Maar hoe ging het met Hanske in dien tusschentijd Zij was weder tot zich zelve gekomen en zag om zich heen met eene uitdrukking van schrik en doodsangst, die aan het waanzinnige grensde. Christiaan maakte verscheidene wolven op de voormelde wijze af; doch niet zonder ernstig gewond te worden. Hij was in zijn rechterarm gebeten, waaruit een stuk gescheurd was, en in hooge mate ver zwakt door bloedverlies. De wolven lieten hem echter geen tijd om zich daarover te bekommeren. In allerijl rolde hij den mantel om den arm en begon zich opnieuw te ver dedigen. Eindelijk echter kwamen twee groote wolven opzetten, een aan de rechter- en een aan de linkerzijde der slede. Die aan de rechterzijde zonk onmiddellijk ineen; hot mes van Christiaan had hem den schedel gekloofd. Maar op hetzelfde oogenblik dat hij den slag toebracht, hoorde hij een gil, die zijn noodlottig voorgevoel verwe zenlijkte. Hij zag om; de andere wolf had Hanske bij den arm gepakt en had haar reeds uit de slede gesleurd. Nog éen oogenblik cn de geheele troep had zich om haar heen verdrongen. Een tweede gil en zij was niet meer. Chris tiaan was buiten zich zelvcn van smart en woede en vergat bijna zijn eigen gevaar om zich te wreken op de moor denaars van zijne dierbare vrouw. Maar tijd tot denken was er niet. Hij moest zich vermannen en zoo mogelijk

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1892 | | pagina 140