21 Moest men zich zoo iets getroosten ter wille van een koppig meisje? Dat ware toch al te dwaas, want de in woners van Rosenau waren heilig overtuigd, dat de domme eigenzinnigheid van het meisje in nauw verhand stond met het stilstaan der stadsklok. Immers, de klok had evengoed den dag te voren of daarna kunnen blijven stil staan, maar nu juist op denzelfden dag er was geen twijfel, of beide gebeurtenissen stonden met elkaar in nauw verband. Een poging van de familie Gothard om de zaak bij te leggen bleef vruchteloos, Elisabeth Grünblath bleef weigeren om Johan Gothard Junior tot man te nemen. Toen ontstak de afgewezen bruidegom in hevigen toorn. „Zoo", riep hij toornig uit, „wilt gij niet Welnu, in handen van den duivel kan ik u niet overgeven, maar toch zal ik je in goede handen overleveren." En hij gaf de zaak in han den van een advocaat. Nu hadden de advocaten in dien tijd een h'eerlijk leventje. Zij behoefden geen examens te doen en geen dikke boeken in het hoofd te prenten, maar ieder, die van een magi straatspersoon een bewijs ontving, dat hij knap genoeg was om te pleiten, werd terstond tot rechtsgeleerde bevorderd. En toch merkwaardig genoeg nam het getal advocaten toen niet in die mate toe, als nu het geval is. Paul Szakmary was de advocaat van Gothard, terwijl Elisabeth Grünblath Paul Miskolczy tot verdediger koos. Beide rechtsgeleerden vingen nu den strijd aan. Eerst lieten zij elkaar door hun dienstboden want dit was het eerste tijdperk van den rechtsstrijd allerlei onaangenaamheden overbrengen, maar toen eindelijk alle bescheiden bijeen waren, werd volgens den regel een aanklacht ingediend. Zeven predikanten uit de buurt kwamen als rechters bijeen. De oudste, de eerwaarde George Fabriczy, herder van Jolsve, werd voorzitter, terwijl de jongste, Paul Szontagh,

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1892 | | pagina 145