7 doen, bij de spelingen van het noodlot. Andere reden noopt mij, me te beklagen over hem, die mij eens, en hij herhalingde schoonste onderscheiding heeft bewezen welke aan een mensch te beurt vallen kan. Of heeft hij mij niet bezongen Want ook die gave (ik liet het al uitkomen) was onzen kunstenaar geschonken. Gelijk David bij zijn schapen en Hans Sachs tusschen zijn schoenen, zoo kweelde hij zijne liederen, terwijl hij varkens tooverde uit meel en amandelen. Ik zal over den aard dier poëzie thans niet uitweiden. Gij kent ze, o. a. van een vroegere gelegenheid, soortgelijk aan deze, en, heb ik wel, dan wacht na de pauze ons de weelde, ons opnieuw in haar te verkneuteren. Doch wat aan mij overkomen is, gebeurt slechts enkelen. Het was na afloop van een Volksvoorlezing. Ik was de spreker geweest, en (ik wil het wel weten) ik had mijn uiterste best gedaan. Maar ik werd beloond, en meer dan dat. Men was op het punt van te scheiden. Toen nam de voorzitter het woord. Niet onze Nutsvoorzitter. Die kan het alleen in proza. Doch die van de afdeeling der sedert, ach verloopen Volksvoorlezingen, die kon het in maat en op rijm. Zelfs (luisterde men dat hij het voor de vuist kon. Zeker is, dat, wat hij over mij uitgoot, al het onstuimige had en het wegslepende van een dichterlijke improvisatie. Gelijk een bergstroom. Maar zwijgen wij verder van dien zaligen avond, die, door zijn tegenstelling met het heden te gruwzamer mij wondt Immers thans kom ik tot mijn aanklacht. Het geviel op een snikheeten zomerdag, en in de gewone ver gadering van ons departement was, buiten twee bestuurs leden, niemand opgekomen dan mijn oude vriend. De president opende de zitting, heette de aanwezigen welkom, vroeg of allen de presentielijst hadden geteekend, verzocht den secretaris de notulen te lezen, die, na rondvraag,

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1895 | | pagina 141