EENE LEVENSLES. Het is stil in de groote kamer, alleen het eentonige tikken der klok verbreekt de stilte. Ook in de vrien delijke zijkamer heerscht een geheimzinnige rust, ofschoon drie personen om de ronde tafel onder de hanglamp zitten. Voorzichtig slaat de vader de bladzijden van het hoek om; behoedzaam is het jonge meisje met naald en schaar bezig en zelfs de hoog opgeschoten bruin gelokte knaap is bedaard in zijn bewegingen, als hij naar schrift of liniaal grijpt. Dat alles verraadt, dat er een zieke in huis is! En dicht bij in dien donkeren hoek achter de groenzijden bedgordijnen ligt een hleeke uitgeteerde gestaltede groote oogen zijn diep ingezonken, de magere handen liggen krachteloos op het dek en geen geluid verraadt dat zij wakker is. Het is de moeder, die na eene lange, zware ziekte uit een diepen, versterkenden slaap ontwaakt en voor het eerst weer met volle bewustzijn alles rondziet. En daar vindt ze veel dat haar niet bevalt. Haar oogen zwerven rusteloos heen en weer. Wat is dat nu? Men heeft haar in het salon te bed gelegdin het salon, dat altijd als een heiligdom door haar bewaakt werden boven in de „goede" woonkamer, anders slechts voor gasten 'geopend, heeft vader zich met de kinderen geïnstalleerd. Door een kier der bedgordijnen kan zij de helder ver- ichte kamer overzien. Het gansche vertrek draagt het

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1895 | | pagina 160