20
drijfjacht is. Nu moeten we weer die achterkamer betrek
ken; je bloemen worden uitbesteed, vader mag niet meer
op de sofa zitten en voorlezenach Mela, ik wou
dat het nog lang, heel lang zoo bleef als het nu isdan
heeft men nog wat aan zijn leven."
„Maar Herman", roept de verschrikte zuster, die reeds
eenige keeren tevergeefs getracht heeft hem in de rede
te vallen; „ik smeek je, zwijg toch Als mama dat hoorde
Zij meent het toch in ieder geval goed met ons." Hij
klinkt niet bijzonder overtuigend, die laatste zin, en ook
het gezicht van den knaap duidt lichten twijfel aan
„Als gij oprecht zijn wildet, Mela, dan moest ge toe
geven, dat we nog nooit zoo gelukkig geweest zijn,
niettegenstaande de zorg om moeder als gedurende
haar ziekte. Bedenk toch, wanneer is er onder haar toezicht
ooit zulk een zalige rust en gezelligheid bij ons geweest
En het is toch minstens evenzoo netjes als bij haar."
„Herman, Herman, om Godswil houd op," smeekt
Melanie in doodsangst, „je bezondigt je."
„Neen, Mela het kan geen zonde zijn, de waarheid te
zeggen Wij beiden hebben nu eenmaal papa's karakter
en hebben het verlangen naar vrede en gezelligheid in
onze woning van hem geërfd; ach, en ge weet zelf het
best hoezeer wij die immer gemist hebben. Zie, het is
onze moeder, van wie ik spreek; ik houd zeker heel veel
van haar, maar ik zou haar nog duizendmaal meer lief
hebben en haar op de handen dragen, als zij was als gij
en ons huis werkelijk huiselijk maakte."
De knaap heeft zich warm geredeneerd, zijn oogen
glinsteren en zijn wangen gloeien. Zachtjes trekt hij
Melanie's handen van haar gelaat weg.
De deur gaat open en de heer des huizes treedt binnen.
„Ziezoo kinderen, nu gaan wc beginnen, nu komt het
heerlijkste uurtje van den dag."