31 „Daar slikt zij haastig de koffie naar binnen en ruimt terwijl de anderen zich nog behaaglijk aan het genot daar van overgeven, de borden en kopjes bij elkaar en zet de suiker in de kastdan begint zij haar rumoerige, rustelooze jacht op elk stofje, scheldt op het dienstmeisje, roept haar dochter tientwintigmaal van haar werk of komt den echtgenoot, die moede van het dagelijks werk thuis komt, mismoedig, gejaagd en onordelijk te gemoet, slikt in haast het middagmaal in, is urenlang kwaad over elk vlekje in het tafellaken, over elk vochtig voetspoor, dat op den grond achtergebleven is en over elk aschstofje dat op het kleed valt. Zij heeft de doode voorwerpen meer liefgehad dan de menschen. En wat voor booze, harde, scheldende en hoonende woorden ontvielen dikwijls haren mond; zij verstond het, anderen elk onschuldig genoegen, dat niet naar haar zin was, te vergallen, de reeds zoo weinige gezelligheid door haar ongastvrijheid nog minder te maken, haar luimen den vrijen loop te laten en geen anderen wil dan den hare te doen gelden. Ja, ja, do kinderen hebben gelijk, groot gelijk, zij is eene slechte moeder geweest. De magere handen worden nog vaster saamgevouwen. „Ik zal goedmaken, wat ik verkeerd deed; ik wil trach ten, mijn onrecht te boeten en voor de mijnen voortaan meer te zijn dan een last", fluisterde zij ontroerd. Maar de weg daarheen is nog lang, de koorts is weer met vernieuwde hevigheid teruggekomen en nogmaals worstelt het zieke lichaam wekenlang met den dood. Als de verwoede vijand eindelijk wijkt, stroomt de heerlijke voorjaarslucht reeds door het geopende venster, en lente ook is hot in het hart der bleeke vrouw, die hare nog krachtelooze armen om den hals van haar echtgenoot slaat.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1895 | | pagina 165