5
voorstellingen van snel en zonder moeite verworven rijk
dommen, nog steeds wordt zij daarin door die der vrouw
verre overtroffen. Daarbij weet de vrouw minder van het
leven en valt haar derhalve de moeilijkheid of mogelijk
heid der verwezenlijking van zulke voorstelling minder
spoedig in het oog.
De dames maakten allerlei bepalingen, onder welke om
standigheden men zich de vondst gerust zou kunnen toe
eigenen. Om te beginnen moest men overtuigd wezen dat
niemand er door geschaad werd. Het geld moest toebe-
hooren aan eenen Eothschild of aan den minister van finan
ciën. Het moest stikdonker wezen als men het opraapte en
er mocht niemand in de buurt zijn die het zag.
„Ik geloof," besloot mevrouw Hartwig, „dat ik in dit
geval gerust het geld zou durven behouden."
De meisjes stemden bij, in hare onschuldige redeneering
alle gezonde begrippen met voeten tredend, en men over
legde reeds, hoe zich na de gelukkige vondst het verstan
digst te gedragen.
De heeren wonden zich niet op voor het geval. Gelijk
alle rechtschapen kassiers, beschouwde de heer Hartwig
het geld van anderen met volkomen kalmen, onbegeerigen
blik. Het dagelijks door de handen laten gaan van aan
zienlijke sommen doodt het verlangen naar het bezit, de
gewoonte stompt af. Dit blijft eene waarheid, hoe dikwijls
wij ook lezen mogen van op den loop gegane kassiers.
Ook de jongere beambten liet het onderwerp koud. Zij
stelden zich op het standpunt van den vromen rabbijn,
wien door zijne getrouwen eens de gewetensvraag werd
voorgelegd, wat hij, die toch als rechtzinnige Israëliet op
den heiligen sabbat geen geld mocht in handen nemen,
doen zou wanneer hij op zulk eenen dag eenen buidel met
duizend dukaten op den hcirweg voor zich zag liggen.
Waarop de wakkere rabbijn antwoordde: „Laat mij mot
vrede, kinderen. Het is vandaag geen sabbat, ik ben niet
op den heirweg, en voor mij liggen geen duizend dukaten."
,.Ik geloof werkelijk, dat men onder deze omstandig
heden gerust het geld zou mogen behouden, geloof je ook
niet?" vroeg Frederika aan Emil Brauneis.
„Dat hangt slechts af van de zedelijke kracht van den
vinder", antwoordde de aangesprokene.