13
fuselier derde man, tweede gelid zich met zijne com
pagnie in den omtrek van Parijs bevond om van een in
allerijl en zeer gebrekkig versterkt punt den dreigenden
vijand af te weren.
Het tooneel bood een troosteloozen aanblik; zoover het
oog reikte niets dan dorre, gehavende boomen, vertreden
korenvelden en aan éene zijde van den weg een armzalige
herberg, door de bewoners verlaten en thans door de sol
daten als wachthuis ingericht.
Voor eenige dagen had hier een gevecht plaats gehad;
de omwoelde grond, het door een kanonskogel half wegge
slagen dak der woning, de met bloed bevuilde wanden
en gespleten muren wezen op de heftigheid van den strijd,
die hier was gevoerd. Daarbij een sombere winterlucht
met groote, zware, dreigende wolken.
De jonge hertog stond aan de deur der herberg geleund.
Zijn chassepot hing over den schouder, zijn kepi had hij
diep op het voorhoofd gedrukt en de half verstijfde han
den rustten in de zakken van zijn roode broek, bibberende
van de koude. Somber staarde hij voor zich uit, met het
smartelijk bewustzijn van den overwonnene, en zijn hart
klopte onstuimig bij het aanschouwen van de witte, door
de Kruppkanonncn verwekte rookwolken, die steeds sneller
elkaar opvolgende achter de lange heuvelrij daar opstegen.
Niettegenstaande den ernst van den toestand kreeg Henri
de Hardimont eensklaps honger. Hij knielde bij zijn ransel
die tegen den muur stond en nam daaruit een groot stuk
brood. Bij gebrek van een mes brak hij het met de handen
en begon langzaam te kauwen. Maar voordat hij een stuk
gegeten had, verging hem de eetlust, want het brood was
hard en had een bitteren smaak. Voor morgen hadden zij
geen brood meer te wachten en dan nog alleen wanneer
de intendance het noodig achtte.
Het militair beroep was, eerlijk gezegd, toch somwijlen
recht ongezellig. En nu kwam hem in gedachten zoo'n
kleine, verleidelijke maaltijd, dien hij zijn „hygiënisch ont
bijt" noemde en steeds den morgen na een bijzonder storin-
achtigen nacht in het Café Anglais placht te nuttigen;
niets anders dan een omelet en asperges, met een flesch
van de beste oude Sevilla. Dat waren toch recht schoone
tijden! Neen, hij zoude zich nimmer aan die sombere ra
tions en erbarmelijke toestanden kunnen gewennen, dat