14 gevoelde hij wel. En in een opwelling van ongenoegen wierp hij de rest van het brood, waarvan hij gegeten had, op den grond. Op hetzelfde oogenblik kwam een soldaat uit de ruïne naar buiten, nam het stuk brood uit het zand, ging een paar schreden op zij, zuiverde het met het pand van zijn jas van vuil en verslond hot toon met zichtbare gulzig heid. Henri schaamde zich voor zijn ruwe handeling en zag den armen drommel medelijdend aan. Het was een slank, tenger gebouwd jongeling met koorts achtig schitterende oogen en een baard, die verraadde dat hij in het hospitaal was geweest. „Het schijnt dat je honger hebt, kameraad," zei de her tog, die den soldaat naderde. „Zooals go ziet," antwoordde deze, nog met den mond vol brood. „Had ik kunnen vermoeden, dat gij het brood gaarne had willen hebben, dan had ik het niet op den grond geworpen." „Daarmee heb je zooveel kwaad niet gedaan", merkte de soldaat gelaten aan „Mijn maag is zoo kieskeurig niet." „Dat kan wel zijn, hield de edelman vol, „ik deed niet goed en berisp mij zelfs daarover, maar ik wil niet dat ge slecht van mij zoudt blijven denken en daar ik nog wat ouden cognac in mijn veldflesch heb, zullen wij dien samen opdrinken." De man had het brood gegeten, de hertog en hij namen beurtelings een flinke teug uit de flesck; de kennis was gemaakt. „En hoe heet je?" vroeg de soldaat. „Hardimont," zei de hertog, zonder zijn titel en voor naam te noemen. „En jou naam?" „Jean Victor. Ik ben eerst onlangs bij de compagnie ge komen, en kwam juist uit 't hospitaalik was bij Cha- tillon gewond. Ah, 't was heel aangenaam in 't lazareth; de pleegzuster gaf ons zulke heerlijke soep van paarde- vleesch. Maar ongelukkig had ik slechts een schram en werd spoedig weer gezond verklaard. Des te erger voor mijnu zal de honger mij weer folteren als te voren, want, of je 't gelooven wil of niet, zooals je mij hier voor je ziet staan, heb ik het mijn leven lang nog niet éénmaal goed genoeg gehad."

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Schiedams Jaarboek | 1896 | | pagina 152