1?
Schemerachtig wit breidde in het maanlicht de weg zich
voor hen uit.
„Maar hoe laat is 'ttoch?" vroeg de hertog; „ik had
toch dezen nacht op wacht moeten komen."
„Jean Victor is in jou glaats gegaan," antwoordde hem
een der manschappen.
In dit oogenblik kwam een soldaat den weg afrennen.
„Wat is er? Wat is er aan de hand?" schreeuwden ze
allen dooreen, toen hij ademloos bij hen stilstond. „De
Pruisen hebben ons aangevallen; wij moeten achter het
veldwerk trekken."
„En onze kameraden?"
„Zij volgden mij allen, behalve de arme Jean Victor."
„Wat is er mot hom?" riep de hertog, met een angstig
voorgevoel.
„Dood op de plaats gedood door een kanonskogel.
Hij had nog niet eens den tijd Amen te zeggen."
Onlangs in een winternacht, het was tegen twee uur,
kwam de hertog De Hardimont in gezelschap van zijn
buurman, graaf De Saulnes, uit de club. Hij had juist
honderd louis verloren en gevoelde lichte hoofdpijn.
„Niet rijden, André", sprak hij, „ik heb 'n beetje frissche
lucht noodig."
„Zooals ge wilt, mijn vriend, hoewel 'tloopen nu niet
zeer aangenaam is."
Zij zonden hunne equipage weg, trokken hun kragen
over de ooren en begonnen de nachtelijke wandeling. Daar
stiet de hertog met den voet tegen iets dat op straat lag
het was een groote, reeds platgetreden en met straatvuil
bedekte broodkorst.
Tot zijn grenzeloozc verbazing zag De Saulnes, hoe
zijn vriend het brood opnam, het met zijn batisten zak
doek, waarin diens wapen geborduurd was, zorgvuldig rei
nigde en daarna op een bank legde.
„Wat voer je nu uit? lachte de ander luid, „ben je
niet wijs?"
„Ik herinner me daar een arm mensch, die voor een
stuk brood zijn jeugdig leven voor mij heeft gegeven."
„Een hooge prijs", antwoordde De Saulnes met een
spotachtige trilling in zijn stom.
„Lach niet mijn waarde ge doet me daarmede pijn