i x. "EESTER Gerard Ewout van Wal- f 4 \v/ i! sum zondag 28 februari [JLV Ji_ 1965 om 24.00 uur zijn ambt neer op maandag 1 maart is hij niet meer „de burgemeester van Rotter dam", Hij hoopt op 21 februari de leeftijd te bereiken waarop ook hoge landsdienaren "worden gedwongen in ruste te gaan. Maar op de periode, die dan voor hem aanbreekt, heeft hij zich terdege voorbereid, geheel overeenkomstig zijn aard. Hij behoort niet tot de mensen die met oogkleppen door het leven gaan, niet tot hen, die met angst en beven hun 65ste levensjaar zien naderen omdat zij zo moeilijk afscheid van hun werkkring kruinen nemen, uit vrees in een leegte te vallen. Hij is realist genoeg om te beseffen en te erkennen, dat voor ieder mens eens het ogenblik aanbreekt, waarop hij zijn taak aan anderen heeft over te dragen. Daarbij komt dat hij dit kan doen met dankbaar heid. Daarom met dankbaarheid omdat hij, enerzijds, mag weten dat hij zich in de wijze waarop hij zijn taak heeft vervuld een voortreffelijk landsdienaar heeft ge toond, anderzijds omdat hij zijn taak neer legt nog in het bezit van een goede gezond heid en naar de mens gesproken met het uitzicht op een aantal jaren van werken- naar-eigen-keus. Voor hem betekent dit veel studeren en veel schrijven en, maar dan van een andere zijde benaderd n.l. van die van de ambteloos burger, het in woord en geschrift verdedigen van de zaak die hij als burgemeester van Rotterdam 12% jaar heeft voorgestaan. Meermalen beeft .hij de indruk gewekt, dat hij meer met vreugde dan met weemoed afscheid van zijn ambt zal nemen. De eerste keer was dat in november 1961, to<n het college van burgemeester en wethouders zijn door Karei van Veen geschilderd por tret werd aangeboden, geschenk van H. J. I. van Woensel. Sprekende over de tijd, die hij in Van Veens atelier had doorgebracht, zei hij: „In zijn atelier is me-(ook) geble ken dat ik het vermogen heb een hele middag rustig te kunnen praten over koetjes en kalfjes. En dit heeft mijn verlangen ver groot over een paar jaar met pensioen te gaan en dan de stijl, bij de heer Van Veen opgedaan^ voort te zetten". En tijdens een interview heeft hij eens gezegd: „Het is prettig ergens mee „op te houden"- als je ouder wordt en je zo'n zwaar ambt hebt, dat je daarbuiten niets kunt doen. Dan komt eens het ogenblik, waarop je gaat zeggen: Heerlijk, nu ga ik me met iets anders bezighouden". Het ambt van burgemeester van Rotter dam is een zwaar ambt. Werd het hem te zwaar naarmate de stad meer in de bran ding kwam te staan? Het zou zijn te con cluderen uit zijn opmerking tot de ge meentesecretaris mr. J. C. Knap bij diens zestigste verjaardag: „U zult misschien ook ondervinden, dat vijf jaren lang kun nen duren", daarbij doelende op de tijd die hem, mr. Knap, toen nog scheidde van de pensioengerechtigde leeftijd. - EESTER Gerard Ewout van Walsum is een zoon van het platteland. Hij werd geboren te Krimpen aan den IJssel waar zijn vader fabrikant was. Het platteland moet wel altijd zijn bekoring voor hem hebben behouden. Hoe anders te verklaren, dat hij straks zich gaat vestigen in Capelle aan den IJssel, een gemeente die ondanks haar enorme groei het landelijke karakter toch nog in zich draagt? In zijn jeugd gingen zijn aspiraties niet naar het burgemeestersambt uit. Hij heeft uit zichzelf dat ambt nooit begeerd. Hij bezocht het christelijk gymnasium te Zetten en het Marnixgymnasium te Rotter dam, en vervolgens studeerde hij rechten aan de rijksuniversiteit te Utrecht, waar later ook zijn beide zoons dezelfde studie zouden volgen.' Zijn Utrechtse periode is v-ra grote beteken!geweest voor zijn hele je-'.' Wam >r ra omstad leerde hij zijn -> mstlg* >te kennen, die evenals 1 r "i u.xcn tot -tod evak had gekozen. En vvomc-1 1.' ;ft mevrouw mr. J. M. v alsum-Q ...-c te kennen weet, dat t ijn burgemeestersambt gevuld door het creëren s in het gemeentelijk neer is geworden dan o stvrouw, zij het ook, jke charme, een gast ra. ::eker ra j.ii heeft na* va eigen ,j bel. 2c .'en, waardoor axraen maar c n dom haar na hm •"rouw van al lm. e oktober 'd2o 1. •e rechten Gr -.otterdam f-, dat hij fc'w was, noora -it van de K; \krpj - s am de jonge meester 1 Ewout van Walsum eze stad zou hij, op de •meester van de Prin- eer verlaten. Hij trad er van Koophandel en fefi. voor Én. r-rdam, waarvan hij in fmjrunet-secr.. I ds werd. Uit die tijd t i.zaja contact met mr, dr. K. P. van "'l'-kïele en uit rad contact is een harte- kindschap r wederzijdse waarde- htgevloeid. Er is wel gezegd, dat in feite lange tijd'is geregeerd geworden door mr. dr. K. P., doch wie dit beweert heeft nooit de moeite genomen zich te verdiepen in de karakters van beiden. Mr. dr. Van der Mandele is altijd van de bekwaamheid als bestuurder van mr. Van Walsum te veel overtuigd geweest en was ook altijd echt de „grand old man" om zich te occuperen met zaken, die zijn competen tie niet raakten. En mr. Van Walsum te veel magistraat om inmenging in zijn be voegdheden of in die van de raad toe te staan. Een keer heeft hij dat laten door schemeren toen in de gemeenteraad een der leden ten opzichte van een bepaalde zaak te veel nadruk legde op de zienswijze van de Kamer van Koophandel en hij antwoord de: „Deze stad wordt geregeerd van uit het stadhuis en niet van uit het Beurs gebouw". L VROEG had de politiek zijn be langstelling. Zeer actief nam hij deel aan het partijleven van de Christelijk-Historische Unie. Lang maakte hij deel uit van de redactie van een de Unie-weekbladen en van 1933 tot aan de opheffing in de bezetting had hij zitting in de commissie van hoofdredactie van De Nederlander. Tot het moment, waarop op last van de bezetter de politieke par tijen moesten worden ontbonden, was hij secretaris van de Christelijk-Historische Unie, in welke functie hij dr. H. W. Tilanus was opgevolgd. En voor de Christelijk- Historische Unie nam hij in 1939 ook zitting in de gemeenteraad van Rotterdam. De opsomming, hoe dor en droog ook, is nodig om het portret van meester Gerard Ewout van Wal sum, bij zijn ver trek te tekenen, voldoende reliëf te geven. Na de bevrijding trad hij op als hoofdre dacteur van De Nieuwe Nederlan der en hij bleef met de leiding van dit blad be last tot de ophef fing in april 1947. Hij behoorde tot de oprichters van de Nederlandse Volksbeweging, waarvan hij nog enige tijd voorzit ter is geweest. Voorts maakte hij deel uit van de Nationale Advies commissie, die na de bevrijding werd ingesteld. Hij werd betrok ken bij het over leg dat tot de op richting van de Partij van de Ar beid heeft geleid, hij werd lid van het partijbestuur, voorzitter van de Protestants-Chris telijke Werkge meenschap ia de Partij van de Ar beid, lid van de Tweede Kamer en weer later van de Eerste Kamer voor die partij. En na de bevrij ding ging hij ook (weer) een rol spelen in het ge meentelijk leven van Rotterdam. Hij was achter eenvolgens lid van de advies commissie van de noodgemeen- teraad en van de gemeenteraad. In sep tember 1946 werd hij wethouder van on derwijs en volksontwikkeling, in welke functie hij verdienstelijk werk heeft ver richt. Onder zijn bestuur kwam o.m. het avondlyceum tot stand. Grote aandacht heeft hij ook besteed aan de recreatie, vooral voor de kinderen, in Hoek van Hol land en Oostvoorne. Zijn belangstelling ging uit naar het kleuteronderwijs en naar de on georganiseerde jeugd. Daarnaast bewoog hij zich op kerkelijk terrein. Hij was ouderling van de Hervorm de Gemeente te Kralingen en hij had zitting in tal van kerkelijke organisaties. IJN TOETREDEN tot de Partij van de Arbeid is voor velen een pijnlijke verrassing geweest. Ook in de kring van zijn vrienden vroeg men zich af hoe het mogelijk was, dat zo'n trouw zoon van De Savornin Loh- man zijn beginselen kon verlaten. En er zijn er nog, die zijn ommezwaai moeilijk kunnen verkroppen. Maar hij heeft er recht op, dat bij de beoordeling er van wordt uitgegaan van de zekerheid, dat hij op principiële gronden tot de „doorbraak" is gekomen. Misschien dat hij in een brochure nog eens op zijn uittreden uit de Christelijk-Histori sche Unie zal terugkomen. „Wat voor mij de Partij van de Arbeid tekent", zo heeft hij eens gezegd, „is dat niemand tot ver loochening van zijn principes wordt ge dwongen. Niets van de wezenlijke tegen stellingen behoefde te worden prijsgegeven bij de samensmelting. Slechts bepaalde historische bindingen werden losgelaten omdat zij niet meer van invloed zijn op ons politieke leven". Over deze uitspraak valt te discussiëren wellicht dat hij, als amb teloos burger, de tijd zal nemen om tot een discussie over te gaan. 'N 1948 WERD hij burgemeester van Delft. Hij heeft het daar goed gehad en hij heeft het daar goed „gedaan". Toen in 1952 zijn benoeming tot bur gemeester van Rotterdam afkwam waren er in de Prinsenstad velen, die hoopten, dat hij toch nog voor de hoge eer zou bedanken. Hij heeft ook zelf niet gewild. Later zou hij zeggen: „Ik maak er geen geheim van, dat ik tegen de aanvaarding van dit ambt heb opgezien". Kort te voren had hij een zware operatie ondergaan en hij vreesde, dat het burgemeesterschap van Rotterdam te veel van zijn krachten zou gaan vergen, dat hij tegen de moeilijkheden, waarindeze stad- in-opbouw verkeerde niet zou zijn op gewassen. Dat hij toch naar Rotterdam kwam heeft niet zijn oorzaak gevonden in het feit, dat op hem, ook van Rotterdamse zijde, zachte drang werd uitgeoefend. De reden heeft hij genoemd in de toespraak, waarmee hij op 2 juli 1952 zijn ambt aan vaardde. Hij zei: „Nu de keus op mij gevallen is aanvaard ik dit ambt als door God mij in de handen gelegd. De moed, dit ambt op mij te nemen, zou mij ten enenmale ontbroken hebben als ik niet geloven kon dat zich hierin Gods bedoelingen met mijn leven openbaren. Niet in dien zin, dat daarin de garantie van succes is gelegen, maar wel zo, dat deze ambtsaanvaarding voor mij komt te staan in het licht van de geloofs gehoorzaamheid" En in grote lijnen tekende hij een deel van zijn taak: „Het zal zaak zijn er naar te streven Rotterdam te laten uitgroeien tot een stad, die haar burgers buiten het werk mogelijkheden voor een veelzijdige levens ontplooiing biedt. Ik noem in dit verband de recreatie-mogelijkheden, terwijl ik van het belang van de ontwikkeling van het culturele leven in zijn verschillende aspec ten volledig overtuigd ben". Hij kwam in een stad, die hij kende en waarvan hij de taal sprak. De problemen, waarmee het stadsbestuur worstelde, wa ren hem niet vreemd. Eerst van dichtbij en in zijn Delftse periode van ver-af had hij ze gadegeslagen. Met de moeilijkheden van het bedrijfsleven was hij geconfronteerd ge- v. eest. Hij kende de verlangens en de wen sen van het nieuwe Rotterdam. En hij zag, dat deze nieuwe stad een grootse taak in de wereld te vervullen zou krijgen en hij begreep, dat hij bij de uitvoering daarvan leiding had te geven. Maar hij kwam ook in een stad, waarvan de (vertrekkende) burgemeester werd ge dragen door de sympathie van de bewoners, een man, die een met hen was geweest in de jaren van de bezetting, die hun leed had gepeild en met hen aan de slag was gegaan om op de ruïnes van het verleden een nieu we toekomst op te bouwen. Hij heeft er van begin af aan geen doekjes omgewonden, dat hij niet van plan was zijn voorganger slaafs te volgen. „Met alle res pect voor mijn voorganger", vertelde hij de raad, „is mijn stijl anders dan de zijne". In de 12M jaar, dat hij als burgemeester Rotterdam heeft gediend, heeft hij die eigen stijl nooit verloochend. IK HEB GEEN ander plan dan een goed burgemeester voor Rotterdam te zijn. Hij zei dit toen hij het ambt aan vaardde. Aan de vooravond van zijn afscheid zal hij zich gaan afvragen of hij daarin is geslaagd. Hij zal, eerlijk als hij, ook jegens zichzelf, de plus- en min punten tegen el kaar afwegen om het strikt-eerlijke antwoord te vin den op de vraag: „Wat heb ik met deze stad gedaan, wat heb ik van mijn ambt ge maakt?". En het antwoord, dat hij zelf vindt, zal voor hem van gro ter waarde 2ijn, dan dat in de ko mende weken an deren in af scheidstoespraken voor hem zullen geven. Hij behoort tot de geestelijk- sterken die de moed hebben zichzelf in de spiegel te bekij ken. Geen ander plan dan een goed bur gemeester voor Rotterdam. Er wordt gezegd, dat hij een goed bur gemeester is ge weest, maar er wordt aan toege voegd, dat hij de wind in de zeilen heeft gehad. Ten aanzien van zijn eerste ambtspe riode zal hij dat zeker niet ontken nen. Rotterdam had nog in de ja ren vijftig de sympathie van heel het land. De grootse wederop bouw van stad en haven trok sterk de aandacht. Bij de landsoverheid bestond royaal de bereidheid Rot terdam te helpen. Maar er was en dan in zijn to tale ambtsperiode meer. Hij kon zelf heeft hij daarop eens de nadruk gelegd een goed burge meester zijn om dat hij in col lege en in raad altijd mannen van formaat heeft gevonden, mannen met visie die echt bestuurders wa ren, die op hun beurt werden gesteund door een corps hogere en lagere ambtenaren, dat zich alle inspanning getroostte om een gege ven opdracht op een boven alle lof verheven wijze te volbrengen. Een goed burgemeester van Rotterdam. Zijn tweede ambtsperiode is zonder twijfel zwaarder geweest dan de eerste. De groei van Rotterdam maakte het noodzakelijk, dat ei ver-strekkende besluiten werden genomen, dat er plannen werden ontworpen waarvan later is gezegd, dat ze te groots van opzet wa ren. Bij de uitvoering van die plannen heeft de stad van de rijksoverheid niet de gewenste medewerking ontvangen. En misschien juist, hierdoor kon hij zijn kracht als bestuurder tonen. Hij heeft nooit nagelaten elke gelegen heid aan te grijpen de rijksoverheid er op ts wijzen, dat zij Rotterdam op bepaalde gebie den voorrang boven andere gemeenten had te verlenen. Dit heeft hem de naam bezorgd chauvinistisch te zijn. Maar was het niet zijn taak op te komen voor hetgeen hij en het col lege en de raad als belangrijk voor Rotterdam zagen? Was hij niet op die plaats neergezet om voor de belangen van Rotterdam op de bres te staan? Het was geen chauvinisme dat hem dreef. Hij heeft ook een te sterk relativiteitsbesef om chauvinist te kunnen zijn. Meer dan eens heeft hij bewezen hot Rotterdams belang niet te laten prevaleren boven het duidelijk nationaal belang. EN goed burgemeester. Hij was voor- j zifter van de raad. Wie hem de raad I heeft zien presideren, heeft in hem de bestuurder herkend. Hij leidde de raad met vaste hand zonder de touwtjes al te strak aan te halen. Al zat hij in zijn hoge zetel met baldakijn nog zo verdiept in andere zaken dan in de debatten, hij volgde de>:e toch nauwlettend. Er ontsnapte niets aan zijn' aandacht. Menig raadslid heeft dit ondervon den. En hij was daarin volkomen onpartijdig. Ook zijn partijgenoten werden, als dat nodig was, door hem tot de orde geroepen. Hij was knap in het debatteren en in het argumenteren, ook een gevolg van zijn brede kennis van allerlei zaken. Het best was hij bij- de beantwoording van de vragen, die zijn de partementen betroffen. Helaas heeft hij de laatste jaren in de raad niet meer als voor heen in groten getale figuren aangetroffen, met wie hij een politiek steekspel kon begin nen. Het politieke debat was zijn lust en zijn leven, en (zijn afkomst verloochende hij niet), in dat politieke debat viel soms nog een christelijk-historisch geluid te bespeu ren. Hij is altijd een man van decorum geweest, grote waarde hechtend aan stijl en vormen, waar hij ook was. Maar weer de laatste jaren scheen het alsof hij in de raad zelf het deco rum liet vervlakken. Hij kon, en in feite in strijd met zijn karakter, raadsleden afdoend en kort antwoorden, zonder enige charme of inschikkelijkheid. Daarnaast kon hij toelaten, dat door opmerkingen die getuigden van wan begrip en gebrek aan kennis, de debatten zich verlaagden tot die in het caricaturale Zwinderen. IJ heeft er naar gestreefd een goed burgemeester voor lot ter dam te zijn. Het ambt wore .rvuld door mensen. Bij de beoordeling of hij daarin is geslaagd zal de mens meester Gerard Ewout van Walsum niet buiten be schouwing kunnen worden gelaten. Zijn naaste medewerkers zeggen, dat hij een rechtvaardig mens is, die recht door zee gaat, wars van complimenten jegens zijn persoon, in het bezit van een grote dosis humor en bereid een ongelijk royaal te be- kennnen. Hij is ook een man, die de tijd neemt om naar anderen te luisteren. Wie in zijn burgemeesterskamer is ontvangen, weet dat hij de indruk vestigt niets anders om handen te hebben dan juist de bezoeker te woord te staan. Hij is ook gul met het uitdelen van complimenten als ze zijn verdiend. Een goed, betoog van raadsleden weet hij zeer te waarderen. Een andere kant is, dat hij en daarin toont hij zich nog steeds de journalist graag lik op stuk geeft, zo heet van de naald, daarbij de bedachtzaamheid van de bestuur der vergetend. Ook is een andere kant, dat hij moeilijk kritiek kan velen op zaken, waar hij voor de volle honderd procent achter staat. Door zijn spontaniteit heeft hij de harten veroverd van duizenden Rotterdammers. Nooit heeft hij zich van iets „afgemaakt". Of hij nu een toespraak hield tot belangrijke gasten in de Burgerzaal van het stadhuis, of dat hij een pand opende met een wereld naam, of dat hij aanwezig was op een feest van een speeltuinvereniging, hij bleef altijd dezelfde. Niets is voor hem ooit te „gewoon" geweest. Als mens was ieder voor hem gelijk. OP 1 n P 1 maart 1965 is hij dus niet meer ,de burgemeester van Rotterdam". heeft in de voorbije 12% jaar veel niet bereikt. Rotterdam heeft nog geen universiteit, de werken aan Maas vlakte en voor de nieuwe mond van de Nieuwe Waterweg zijn nog niet op gang gebracht. Of Rotterdam een hoogovenbedrijf zal krijgen blijft nog altijd een vraag. Finan cieel zit Rotterdam in grote moeilijkheden, en hij moet het roer overgeven op een ogenblik, waarop er veel tegenwind staat. Rotterdam staat daarnaast niet meer zo in het middel punt van de landelijke belangstelling als toen hij het ambt aanvaardde. Het is allemaal niet belangrijk. Veel belangrijker is wat hij in zijn ambtsperiode wel heeft weten te bereiken. Daarnaar zullen zijn verdiensten voor de stad worden afgewo gen. En de geschiedenis zal bewijzen, dat da weegschaal dan te zijnen gunste doorslaat. Zo hij wordt gewogen kan hij niet te licht worden bevonden. En ook dat zal hij niet belangrijk vinden. Op een Oudejaarsmiddagbijeenkomst van de Havenvereniging „Rotterdam" heeft hij eens gezegd: „Alles vergaat, ook dat grote Rotterdam met zijn duizenden' in- en uit gaande schepen, slechts w,ai> waarde heeft voor de eeuwigheid zal blijven." Dit zal ook zijn leidraad zijn voor de jaren, die hem en zijn echtgenote nog worden ge schonken meester Gerard Ewout van Walsum, knap bestuurder, goed burgemeester van Rotterdam. PORTRET VAN EEN MAGISTRAAT va i -I 3 sit - tj A"

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Trouw / De Rotterdammer | 1965 | | pagina 1