Een reis van Rotterdam naar Batavia,
PAPIERSCHAARSCHTE.
DOOR EEN SERGEANT IN NICA-VERBAND
JUBILEA.
25 jaar.
C. v. Kapel
J. R. Hekkema
P. v. Kassei
A. N. Kleyn
J. M. Rokers
Schipper
Magazijndienst
Chauffeur
Calculator
Chauffeur
Mej. J. A. Spolders Magazijnadministratie
Er is gebrek aan papier. Iedere maand
opnieuw moeten we moeite doen om op tijd
aan het benoodigde papier voor het W.F.-
Nieuws te komen en lang niet altijd lukt dit
tijdig. Daardoor is ook dit nummer een week
te laat ter perse gegaan.
Ook op de werf is er in alle afdeelingen
gebrek aan papier; van alle kanten regent het
aanvragen om blocnotes, enz.
Er is vrijwel niets aanwezig en het kleine
kwantum, dat er is, wordt zoo eerlijk moge
lijk verdeeld.
Herhaaldelijk valt het nu op, dat men voor
het zenden van berichten gebruik maakt van
bonboekjes e.d. Dit is niet de weg. Op deze
wijze wordt het papier, dat uit het be
schikbare kwantum niet toegewezen kon
worden, toch gebruikt, doch bov ndien zijn
er dan nog tijd en kosten besteed aan het
drukken. Met een beetje goeden wil is er
altijd nog wel wat papier te krijgen voor het
zenden van mededeelingen en het maken
van een schets. Oude kaarten, vervallen tee-
keningen enz. kunnen hiervoor go de dien
sten bewijzen. In Schiedam is er op de
lichtdrukkerij wel geschikt afval voor dit
doel te verkrijgen.
Door bemiddeling van één onzer employé's,
wiens zoon naar Indië is vertrokken, ont
vingen wij onderstaande reisbeschrijving. Het
verslag is samengesteld uit een aantal brie
ven, welke hij aan zijn ouders en verloofde
schreef.
Zaterdag, 4 November. Het schip draaide
den steven naar de kade van Port Said en
had dus zijn koers 90° verlegd. Even voor
het binnenloopen kwam de loods aan boord
en daarmede werd tot het einde van het
Suezkanaal het voorschrift van kracht, dat
iedereen, die zijn hut aan bakboordzijde
had, zich uitsluitend mocht ophouden aan
bakboord van de verschillende dekken. Even
zoo was dit regel voor stuurboord. In Port-
Saidc werd het schip Zondagmorgen vroeg
aan de boeien gemeerd. Nauwelijks lag het
stil, of van alle zijden kwamen handelaren
in hun bootjes naar ons toe en het werd
een geschreeuw en gekakel en loven en
bieden van je welste. Deze menschen roeien
vaak anders dan in Nederland: wel met
riemen, maar staande en met hun gezicht
in de vaarrichting. Zij spreken Engelsch,
Fransch of Duitsch en een enkel woord
Nederlandsch ertusschen, zooals: „Allemaal
kijken ja?" „Kijken en lcoopen! Alles kost
een dubbeltje!"
Zij gooiden een lijn naar lui, die over de
reeling of uit een patrijspoort hangen. De
lijn werd ingenalmd, waardoor het mandje,
dat er aan verbonden was, onder bereik
van den adspirant-kooper kwam.
Te koop waren: schoenen, handtasschen,
lederen sigarettenkokers, portefeuilles, enz.,
welke artikelen vanuit ide boot getoond
werden, waarbij de kostprijs genoemd werd.
Eerst moest het geld in het mandje, daarna
kwam het begeerde artikel terug. Volgens
deskundigen was alles veel te duur, maar
er werd toch veel verhandeld.
In Port Said werd drinkwater ingenomen
en ook olie gebunkerd. Zondagmorgen in alle
vroegte begon de vaart door het Suezkanaal.
We zagen het standbeeld van den bouwer
van het kanaal, Ferdinand de Lesseps. We
passeerden vele schepen, waaronder torpe
dobooten en landingsvaartuigen. Het laden
van een kolenschip door een stelletje men
schen, die er uitzagen als roetmoppen met
een mandje kolen op hun hoofd, deed wel
erg primitief aan. De vaart door het kanaal
heeft den geheelen dag geduurd. We zagen
langs de zijden verschillende Engelsche mili
taire kampen; tot tweemaal toe een soort
draaibrug en een gedenkteeken voor 1914
1918. Het schip voer op eigen kracht, eerst
met een aardig vaartje, maar nadat er eenige
zwaar met steenen beladen zeilschepen ge
passeerd waren, die door de ontstane golven
nogal wat water over kregen, in een lang
zamer tempo. Door de zuiging werd het
water van de zijkanten weggetrokken.
In Suez ging het schip voor anker en ook
daar kwamen er weer handelaren aan boord.
Doch nu waren de artikelen goedkoop ?r.
Maandagmiddag werd het anker gelicht
en begon het tweede gedeelte van de reis
naar Ceylon.
De warmte in de Roode Zee was dragelijk,
het regende zelfs. Door de Straat van Bab-el
Mandeb en de Golf van Aden kwamen we
in de Indische Oceaan. Zee en nog eens zee
was alles wat we zagen en de Nieuw Am
sterdam ploegde zich daar dag en nacht,
met een vaart van 40 km. per uur onver
stoorbaar doorheen. In deze zee zagen we
vliegende visschen: telkens zag je ze voor
het schip uit het water schieten en ze legden
een behoorlijken afstand buiten het water af.
Ze zijn iets kleiner dan haringen en vliegen
niet, maar zweven. We moesten nu met het
zoetwater zuinig zijn. De douches en warm
waterkranen leverden dan ook zoutwater.
Deze kranen zijn van normaal type, maar ze
draaien van zelf dicht, zoodra ze losgelaten
worden.
Eindelijk, 11 November, zagen we plotse
ling te midden van al dat water een groen
eiland met een vuurtoren. Het was een van
de Lakadiven, een eilandengroep voor
Britsch-Indië.
's Avonds om kwart voor negen kwam de
klap op den vuurpijl. Ik zat op mijn plaatsje
achter, dus boven de schroeven, ditmaal
aan stuurboordzijde, omdat de rook uit den
schoorsteen over bakboord wegtrok. Plotse
ling begon de stuurboordschroef als een dolle
te schuimbekken en naar mijn meening
werkte de andere schroef vrijwel niét meer.
Aan het verloop van het zog kon ik zien,
dat we een scherpe bocht maakten. Ook
helde het schip aardig over en spoedig stopte
het. Door den luidspreker was toen al mede
gedeeld, dat vermoedelijk een man over
boord was geslagen. Appél werd gehouden
en de uitkomst was dat niemand ontbrak.
Wat was het geval? Een marineman hing
uit de patrijspoort. Door een of andere oor
zaak was de klep naar beneden geslagen,
de man kwam klem te zitten en schreeuwde
om hulp. Tegelijkertijd viel er wat in het
water en dit gecombineerd met het voor
gaande had den indruk gewekt, dat iemand
over boord was gegaan. Gelukkig loos alarm!
We zouden nu gauw Ceylon bereiken, doch
gingen niet naar Colombo, zooals het oor
spronkelijke plan was, maar naar Trincomali,
een oorlogshaven op dat eiland. Toen we
daar aankwamen ging het schip aan de boei
en en niemand mocht aan wal. Er lagen
daar heel wat oorlogsvaartuigen, zelfs een
klein vliegdekschip. 's Middags vloog een
Nederlandsche Liberator heel laag over, de
bemanning had een zijluik opengemaakt en
was „levensgroot" te zien. Verschillende
menschen kwamen aan boord, o.a. een aan
tal heeren van het Marine-etablissement te
Soerabaja. Tijdens de Japansche invasie
waren zij geëvacueerd met achterlating van
vrouw en kinderen, te werk gestjjd in Zuid-
Afrika bij particuliere firma's en nu op
terugtocht naar lndië, op zoek naar het
gezin Enkelen hadden al verliezen geboekt.
Wij hoorden hier veel geruchten van ver
schillenden aard over onze bestemming. Aan
land gaan in Indië was volgens deze ge
ruchten uitgesloten. Genoemd werden Penang
en Singapore. Drinkwater en stookolie wer
den weer ingenomen; post kwam, behoudens
een klein pakje, niet aan boord.
Op 13 November om kwart voor twaalf
kwam er weer beweging in het schip en
we hoorden al gauw, dat het vaartuig zich
volgens ontvangen orders naar Port Swet-
tenham moest begeven, waar alle opvarenden
ontscheept zouden worden, tenzij nadere
orders anders zouden bepalen. Alles werd
in gereedheid gebracht.
Dank zij de scheepvaartgroep, waartoe ik
ook behoor, hebben wij een kijkje mogen
nemen in de machinekamer van de N.A.,
wat zeer interessant was.
Tijdens de reis werd ook voor vermaak
gezorgd. Er waren bioscoopvoorstellingen,
complete cabarets met een clown, gooche
laars, voordrachtskunstenaars, jiu-jitsu-de-
monstraties, bands enz.
En zoo liet dan op 16 November de N.A.
het anker vallen, niet voor Port Swettenham,
maar voor Penang, volgens latere order.
Eerst werden 3 bataljons infanterie met een
landingsvaartuig naar Sungei Patani op
Malakka vervoerd, terwijl de trompetist het
Wilhelmus blies. Op 18 November kwam het
aangewezen gedeelte van de Nica aan de
beurt. Toen wij op het landingsvaartuig
waren, blies de N.A. voor vertrek; het
anker werd opgehaald en het schip vervolg
de zijn reis om de rest van de opvarenden
verderop af te zetten. Zoo kregen wij het
schip in zijn volle lengte te zien. Een pracht
schuit! We waren 23 dagen aan boord ge
weest. Het voorrecht met het vlaggeschip
van Neerlands koopvaardij te reizen, zal
niemand van ons gauw vergeten. Toen we
het dan ook zagen wegvaren, verdween voor
ons als het ware een stukje Nederland,
wat eerlijk gezegd, een raar gevoel deed ont
staan.
Het liefst zouden we thans rechtstreeks
naar Batavia zijn gegaan om te werken,
waarvoor wij immers werden uitgezonden.
De omstandigheden noopten echter tot een
gedwongen oponthoud in Penang, waar we
tegen wil en dank een genoegelijken tijd
hebben doorgebracht.
Op 18 December kwam er groot nieuws
en wel, dat de scheepvaartgroep 85 man)
naar Batavia zou vertrekken. 20 December
om half acht voeren wij van Penang over
naar Prai; om 9.15 met den trein verder
naar Kuala Lumper, waar wij den volgenden
morgen om kwart voor elf arriveerden. Hoe
wel wij in den nacht reden, hebben we toch
een indruk kunnen krijgen van de grootsche
natuur tusschen Prai en Kuala Lumper. Een
eigenaardig gezicht leverden de vuurvliegjes
in de boomen, die daardoor wel kerstboomen
leken.
Alle pogingen om 's nachts te slapen
faalden, daar we geen passende houding
konden vinden. We bleven daar tot 's avonds
en konden dus de plaats bezichtigen. Om
kwart over acht vertrok de trein naar Singa
pore, waar wij op 22 December om even
voor half negen aankwamen. Wij hebben
het op dit laatste traject beslist koud gehad,
er hing een nevel als op een Ijerfstdag in
Nederland. In Singapore bleek, dat we daar
enkele dagen zouden blijven. Met trucks
werden we naar het voor ons in gereedheid
gebrachte verblijf vervoerd.
(Wordt vervolgd).